wonderbaarlijk, schitterend
geschenk
ontvangt, krijgt
houdt van, bemint
koning
blij, vrolijk, opgewekt
is
en, ook
door...heen, gedurende
paleis
rent
nu
tafel
raakt aan
ook
naar, naar binnen, in
goud
verandert, verwisselt
tot slaaf gemaakte, slaaf
voedsel, eten
wijn
begint
meteen
bos
zwerft rond, dwaalt, vergist zich
ziet
god
zingt, speelt
strijden, wedijveren
berg
hoort, luistert
overwinning
geeft
echter, maar
roept
winnaar
dom, stom, dwaas
heeft, houdt
akker, land
kinderen
(vast)houden
godin
toevallig
daar
zich inspannen, zwoegen, lijden
boer
water
drinken
maar
niet
toestaan, toelaten
waarom
verbieden
vragen
mijn
wij, ons
woord
bewegen
boos
zeggen, spreken, noemen
ons
bezittelijk voornaamwoord
leidt een vraag in
wonen
kijk!
komen
zoon
groot
veel
ik, mij
erg, zeer
zijn
dochter
één, enige, alleen
dus
zitten
alle dingen, alles
mens, man
jullie
moeder
jullie
helpen
moeten, verschuldigd zijn
kunnen
vader
aarde, grond, land
kijken naar, zien
mooi
wandelen
gestalte, schoonheid
in de smaak vallen bij
begerig naar
zich
omgeven
woede
vrezen, bang zijn
karakter, talent
list
zoeken, vragen
dan, toen
zenden, sturen
zijn, haar
afdalen
antwoorden
begeren, willen, verlangen
bode, bericht
jou, je
doden
bevelen
want, namelijk
nooit
bang, angstig (voor)
altijd
bewaken, passen op
gereedmaken, voorbereiden
zwaard
en
vervolgens
pakken, (in)nemen
eerst
drijven, voeren, doen, verrichten
naderen
begroeten
vol van/met
(aan/voor) mij
lang
vertalen
zon
gouden, van goud
zilver
dan, toen
binnenkomen, binnengaan
geven
hoog, diep
jongen
leren kennen, vernemen
blij zijn, zich verheugen
omdat
zeker
omringen
neerleggen, afleggen
naderen, komen, er naar toe gaan