latijn woorden 1/130
mirus
wonderbaarlijk, schitterend
donum
geschenk
accipit
ontvangt, krijgt
amat
houdt van, bemint
rex, regem
koning
laetus
blij, vrolijk, opgewekt
est
is
et
en, ook
per
door...heen, gedurende
regia
paleis
currit
rent
nunc
nu
mensa
tafel
tangit
raakt aan
quoque
ook
in
naar, naar binnen, in
aurum
goud
mutat
verandert, verwisselt
servus
tot slaaf gemaakte, slaaf
cibus
voedsel, eten
vinum
wijn
incipit
begint
statim
meteen
silva
bos
errat
zwerft rond, dwaalt, vergist zich
videt
ziet
deus
god
canit
zingt, speelt
certant
strijden, wedijveren
mons, montem
berg
audit
hoort, luistert
victoria
overwinning
dat
geeft
autem
echter, maar
clamat
roept
victor, victorem
winnaar
stultus
dom, stom, dwaas
habet
heeft, houdt
ager, agrum
akker, land
liberi
kinderen
teneo
(vast)houden
dea
godin
forte
toevallig
ibi
daar
laboro
zich inspannen, zwoegen, lijden
agricola
boer
aqua
water
bibo
drinken
sed
maar
non
niet
sino
toestaan, toelaten
cur
waarom
veto
verbieden
rogo
vragen
meus
mijn
nos
wij, ons
verbum
woord
moveo
bewegen
iratus
boos
dico
zeggen, spreken, noemen
noster
ons
onze
bezittelijk voornaamwoord
ne
leidt een vraag in
habito
wonen
ecce!
kijk!
venio
komen
filius
zoon
magnus
groot
multus
veel
ego, me
ik, mij
valde
erg, zeer
sum
zijn
filia
dochter
unus
één, enige, alleen
igitur
dus
sedeo
zitten
omnia
alle dingen, alles
homo, hominem
mens, man
vos
jullie
mater, matrem
moeder
vester
jullie
iuvo
helpen
debeo
moeten, verschuldigd zijn
possum
kunnen
pater, patrem
vader
terra
aarde, grond, land
specto
kijken naar, zien
pulcher
mooi
ambulo
wandelen
forma
gestalte, schoonheid
placeo
in de smaak vallen bij
cupidus
begerig naar
se
zich
circumdo
omgeven
ira
woede
metuo
vrezen, bang zijn
ingenium
karakter, talent
dolus
list
quaero
zoeken, vragen
tunc
dan, toen
mitto
zenden, sturen
suus
zijn, haar
descendo
afdalen
respondeo
antwoorden
cupio
begeren, willen, verlangen
nuntius
bode, bericht
te
jou, je
interficio
doden
iubeo
bevelen
nam
want, namelijk
numquam
nooit
timidus
bang, angstig (voor)
semper
altijd
custodio
bewaken, passen op
paro
gereedmaken, voorbereiden
gladius
zwaard
que
en
deinde
vervolgens
capio
pakken, (in)nemen
primum
eerst
ago
drijven, voeren, doen, verrichten
appropinquo
naderen
saluto
begroeten
plenus
vol van/met
mihi
(aan/voor) mij
longus
lang
narro
vertalen
sol
zon
aureus
gouden, van goud
argentum
zilver
tum
dan, toen
intro
binnenkomen, binnengaan
do
geven
altus
hoog, diep
puer pueri
jongen
cognovo
leren kennen, vernemen
gaudeo
blij zijn, zich verheugen
quod
omdat
certus
zeker
cingo
omringen
depono
neerleggen, afleggen
accedo
naderen, komen, er naar toe gaan