Onrecht doen/ onrechtvaardig (be)handelen
maar / maar (kom) +gebiedende wijs
ander
het is noodzakelijk, onvermijdelijk (dat) + a.c.i.
dapper
man (ανδρος = gen)
mens / man
doden
beste / zeer goed
meteen, onmiddelijk
zelf (bijvoegelijk gebruikt)
hem (gen)
de Grieken
want
(leren) kennen / inzien, begrijpen
vrouw (γυναικος = gen)
traan
huilen
het is duidelijk (dat)
door, wegens +acc
te gronde richten, vernietigen
achtervolgen
list
zichzelf (gen, dat, acc / onz.ev)
ik, (van) mij/ mijn, (met, aan, door, voor) mij, mij/me
willen, bereid zijn
Ik zag (inf.ιδειν) (aor. van οραω, zien)
zijn (inf. ειναι)
Ik zei, ik sprak (inf. ειπειν) (aor. van λεγο, zeggen)
naar, naar binnen, tot +acc
uit + gen
ik liet, ik verliet (inf. λιπειν) (aor. van λειπω)
hopen, verwachten (te) (+inf)
mijn (bezittelijk vnw.)
daarna, vervolgens
vriend, makker
zoeken
of / dan (na comparativus)
leider, aanvoerder (ηγεμονος) +gen
ik kwam, ik ging (inf.ελθειν) (aor. van ερχομαι/ ειμι (andere ειμι deze is van gaan)
wij (persoonlijke vnw)
ons, onze (bezittelijke vnw)
godin (η θεος) , god (ο θεος)
heilig
gewijd aan +gen
paard
en, zelfs, ook
mooi
huilen, wenen (om)
macht hebben over, zich meester maken van, overwinnen
erg, zeer (bijwoord)
het meest, vooral (bijwoord)
(samen) met
na
deelhebben aan, deelnemen aan +gen
niet (bij gebiedende wijs)
niet meer (bij gebiedende wijs, conjunctivus en inf)
alleen
nieuw/ jong
weinig, gering
naam (ονοματος +gen )
toen, wanneer (voegwoord)
dat (voegwoord)/ omdat
niet
niet meer
(verhaal gaat verder) dan nu/ dus (in conclusie)
kind (jongen/meisje)/ slaaf (παιδος =gen)
oud, van vroeger
geheel (mnl.vrl.onz) (πακτος +gen)
sturen, zenden
vertrouwen
vijand
stad
veel (πολυς, πολλη, πολυ)
meeste(n)/ zeer vele(n)
teken
jouw, uw (bezittelijk vnw)
slimheid/ wijsheid
soldaat
jiju (persoonlijk vnw), (van) jou/u, (aan/voor) jou/je, jou, je ,u
verstandig
en (verbindt twee woord groep en nauw met elkaar)
wat? / welk(e)? / waarom?
de Trojanen
zoon
jullie, u
(van) jullie/u (bezittelijk vnw)
vluchten (voor)
1. liefst(e), dierbaarste 2. zeer/heel geliefd, zeer/heel dierbaar
verstandig zijn
zich bekommeren om +gen
vlucht
het is nodig om/dat, het moet
land, streek