Zijnsleer, de studie van dingen die bestaan. Met vragen als: "Hoe is de sociale werkelijkheid opgebouwd."
Kennisleer, de inhoud van de kennis.
Mensen die logisch nadenken en veel observeren.
Empirisch-analytische benadering (kwantitatief)
Empirisch-interpretatieve benadering (kwalitatief)
Waarneembare (zintuigelijke) feiten als basis voor alle kennis.
Door het doen van experimenten kon er ee nauwkeurige voorspelling van fenomenen worden bereikt. Het positievisme gaat uit van een positieve ontwikkeling in de wetenschap en wordt in de loop der tijd gebaseerd op harde kennis: feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan. Het positivisme beroept zich op harde waarneembare feiten als basis voor alle kennis (empirisme).
Zintuiglijk waarneembare feiten worden vertaald in een reeks van logisch samenhangende, heldere en consistente uitspraken.
De eis van falsificeerbaarheid toegevoegd aan het positivisme.
De kenbare werkelijkheid die wordt samengevat in de relaties tussen een beperkt aantal variabelen. Daarnaast dienen onderzoekers hun eigen persoonlijke voorkeuren, normen en waarden geen rol te laten spelen in hun studie. Onderzoekers moeten zich waardevrij opstellen.
Kennis waarin 'wetten' geformuleerd worden, oftewel regelmatigheden zoals vaak voorkomende menselijke of sociale patronen. Bevindingen dienen algemeen te zien, zodat ze voor zoveel mogelijk gevallen gelden.
Kennis die het eigene/unieke beschrijft.
De nabootsing van experimentele methoden (volgens de empirisch-analytishe benadering) en de pogingen tot het oen van dergelijke metingen in kwantitatieve benadering.
Individuen worden bij een interpretatief onderzoek beschouwd als eenheden die in hun geheel bestudeerd dienen te worden en waartoe meerdere waarnemingsmethoden worden benut.
Duiden/uitleggen van mensen en gemeenschappen en hun vanuit de context begrijpen en beschrijven.
Onderzoek hoe gebeurtenissen beleefd worden. Valt onder empirisc interpretatieve benadering.
Deze methode gaat uit van de directe ervaring van de verschijnselen zelf; we dienen de verschijnselen zelf te laten spreken.
Vakgebieden die de pretentie hebben om weteschappelijke standaarden na te streven, maar toch tekort komen om wetenschapelijk te mogen heten.
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek heeft als doel de ontwikkeling of toetsing van nieuwe theorieën voor de oplossing van een kennisprobleem. Dit onderzoek wordt vooral gedreven door de nieuwsgierigheid van individuel of groepen onderzoekers.
He doel van praktijkgericht wetenschappelijkonerzoek betreft de ontwikkeling van interventie en de evaluatie van oplossiegn voor praktijkproblemen die bestaan bij aanwijsbare personenen, groepen of organisaties, veelal buiten de wetenschap.
Gericht op beslissingen.
Het maken van een analyse van de mogelijke effecten.
Al het onderzoek ter ondersteuning en beoordeling van de voorlopige plannen en besluiten.
De interventie wordt gevolgd en de uitkosten worden (tussenetijds steeds) gemeten.
Een plan wordt geëvalueerd en de vraag beantwoord of er sprake is van een verandering (eindevaluatie).
1. Het streven naar kennis
2. Empirisch
3. Systematishe benadering
4. Cumulatief: elke wetenschapper bouwt verder op werk van voorgangers.
1. Wetenschappelijke uitspraken moeten toetsbaar zijn
2. Er wordt gestreeft naar controleerbaarheid en repliceerbaaheid
Observatie
Inductie
Deductie
Toetsing
Evaluatie
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
Onderzoek is een doelgerichte activiteit om nieuwe kennis op te doen voor het helpen oplossen van een probleem.
Een methode omvat details over de dataverzameling, de methodologie geeft aan hoe de dataverzameling het beste kan verlopen.
Wetenschappelijk onderzoek streeft naar kennis en theorievorming. Het omvat empirische uitspraken en volgt een systematische benadering. Daarnaast bouwt het voort op werk van voorgangers (cumulatief) Wetenschap is systematische theorievorming.
Invullen
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek
Een samenhangend stelsel van uitspraken waarmee empirische wetmatigheden beschreven, verklaard of voorspeld kunnen worden.
Deductief
Toetsen van theorie
Objectieve metingen
Inductief
Opstellen van een theorie
Subjectieve interpretaties
Het afleiden van specifieke uitspraken uit algemene uitspraken.
Doelstelling
Vraagstelling
Theoretisch kader
Beschrijvende onderzoeksvragen (beschrijvend/exploratief onderzoek)
Verklarende onderzoeksvragen (theorievormend)
Voorspellende onderzoeksvragen (theorievormend)
Frequentievragen (hoeveel? hoe vaak?)
Verschilvragen (in welke mate is er een verschil in/tussen? groepen/voor- na)
Samenhangsvragen (is er een relatie tussen ... en ...?)
Onderzoekseenheden zijn de eenheden op wie/wat de onderzoeksvraag betrekking heeft. Dit volgt direct uit de onderzoeksvraag. Vaak is het een respondent, soms is het op groepsniveau.
Hetgeen wat gemeten gaat worden bij de onderzoekseenheden. Een (abstracte) eigeschap/kenmerk/aspect. Dit komt terug in de onderzoeksvraag
- Conceptualisatie
Een variabele is een construct/concept dat in concret meetbare termen is omgezet. Dit omzetten/meetbaar maken noemt men operationalisatie.
Het omzetten van een kenmerk naar concreet meetbare termen.
Een construct is een ingewikkeld kenmerk welke abstract en complex is, en kan daarnaast uit meerdere concepten/variabelen bestaan.
Een concept is een eenvoudig kenmerk.
In een kolom.
Nominaal
Ordinaal
Interval
Ratio
Een conceptueel model is een grafische weergave van de verwachte relaties tussen kenmerken. Het is opgebouwd uit alle kenmerken van de onderzoeksvragen samen.
- Alleen variabelen (geen waarde/score)
- Geen onderzoekseenheden
1. Zet de kenmerken op een rijtje
2. Identificeeer de onafhankelijke en de afhankelijke variabele
3. Identificeer moderatoren
4. Identificeer mediatoren
Een variabele die de relatie tussen twee andere variabelen verandert.
Een statistische variabele die de relatie tussen twee andere variabelen verklaart.
Dit zijn de variabelen welke voor een verklaring worden gebruikt. Ook wel aangeduid met X.
Afhankelijke variabelen zijn variabelen die je wilt verklaren. Ook wel aangeduid met Y.
Observatie
Inductie
Deductie
Toetsing
Evaluatie
1. start met een kennisprobleem
2. dataverzameling
3. inductie: theorie
4. deductie: hypothesen
5. dataverzameling
6. toetsing
7. evaluatie
De probleemstelling
Het onderzoeksontwerp
Het afleggen van verantwoording
Om beslissingen te kunnen laten controleren
In het kader van de wetenschappelijk integriteit
Daarnaast is het noodzakelijk om goedkeuring voor het onderzoek te krijgen van de Ethische Commissie.
De vraagstelling: Wat wil je onderzoeken?
De doelstelling: Waarom wil je dat onderzoeken?
Theoretisch raamwerk: Vanuit welk theoretisch raamewerk ga je dit onderzoeken?
Een paradigma is een stelsel van opvattingen over de juiste of beste manier van wetenschap uitvoeren. Over waar een wetenschappelijkee theorie aan moet voldoen en de manier waarop zo'n theorie ontwikkelt zou moeten worden respectievelijk confronteren met de sociale werkelijkheid.
De verzameling van concepten en de onderlinge samenhang daartussen welke de onderzoeker wil gebruiken in het onderzoek. Bij concepten gaat het hier om maatschappelijke verschijnselen welke gepresenteerd worden in theoretische concepten welke vaak abstract en niet direct waarneembaar zijn.
Hoe je een antwoord op je vraagstelling wilt verkrijgen. Daarnaast beschrijf je de methodologische beslissingen. Hierbij staat de vraagstelling centraal.
Het onderzoeksontwerp bevat alle methodologische aspecten waarmee de onderzoeker tracht een een antwoord op de vraagstelling te geven.
Wat voor soort onderzoek je wilt gaan doen. Bijvoorbeeld een grootschalig veldonderzoek, experiment, etnografisch veldondrzoek, inhoudsanalyse of een systematisch literatuuronderzoek.
Hierin geef je aan wat voor data je wil verzamelen om de vraagstelling te kunnen beantwoorden. Daarnaast geef je aan hoe je de constructen/concepten gaat operationaliseren. Ook beschrijf je de aard van de data/variabelen in het onderzoek (kwalitatief/kwantitatief)
Hierin beschrijf je hoe de verzamelde data geanalyseerd gaan worden.
Hierin geef je aan hoe je jouw onderzoek van probleemstelling tot de antwoorden op de vraagstelling met anderen wilt gaan delen.
Gericht op het verkennen van wat er zoal bekend is over het te onderzoeken onderwerp. Het doel hiervan is dat de vraagstelling, doelstelling en het theoretisch raamwerk beter geïnformeerd gekozen kunnen worden.
Een overkoepelende vraagstelling
Gevolgd door een set daarmee samenhangende deelvragen
Aanwijzingen voor het onderzoeksontwerp (de wijze waarop het onderzoek het beste uitgevoerd kan worden)
De vraagstelling, doelstelling en theoretisch raamwerk geven samen aanwijzingen welke onderzoeksontwerpen het beste voor het onderzoek gebruikt kunnen worden
Te herkennen aan formuleringen die beginnen met woorden als: wie of wat voor, welke, wanneer en hoe?
Beschrijvende trend: waneer er ten minste twee tijdstippen worden vergeleken.
Beschrijvend vergelijkend of comparatieve vraagstelling: wanneer er ten minste twee locaties worden vergeleken.
Het startpunt is een verschijnsel waarvoor men een of meer verklaringen zoekt. Te herkenenn aan woorden als: waarom, waardoor, hoe komt het dat en wat is de reden voor?
Hier gaat het om concrete voorspellingen die je in het onderzoek verwacht aan te treffen Te herkennen aan woorden als: tot welke ... leidt...? en wat gebeurt er als gevolg van...?
De oorzaak in de tijd gaat duidelijk vooraf aan het gevolg
De samenhang tussen oorzaak en gevolg is duidelijk empirisch waarneembaar
De samenhang kan niet worden 'weg verklaard' door een derde verschijnsel dat bepalend is voor zowel de oorzaak als het gevolg.
Het uitgesproken voornemen om via geplande onderzoeken nieuwe kennis aan het bestaande geheel van wetenschappelijke kennis toe te voegen.
Aangeven voor wie de resultaten van onderzoek bruikbaar kunnen zijn. Dit wordt ook wel impact genoemd.
Wanneer kennis of onderzochte oplossingen relevant bruikbaar zijn buiten de wetenschap.
Wanneer er nog weinig kennis is over het te onderzoeken onderwerp wordt er explorerend onderzoek gedaan.
Wanneer onderzoekers of opdrachtgevers denken voldoende kennis te hebben, is het van belang om na te gaan of die kennis al dan niet juist is. Onderzoekers geven hierbij vooraf nadrukkelijk aan welke uitspraken (hypothesen) zij gaan toetsen.
Wanneer een onderzoek zowel kwalitatieve- als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt. Ook wel gemengde-methodenonderzoek genoemd.
Personen
Groepen mensen
Instituten
Organisaties
Situaties
Dingen
De onderzoeker verzamelt zelf data om te vraagstelling te kunnen beantwoorden.
Hierbij maken onderzoekers gebruik van bestaande data welke al eerder zijn verzameld. Deze data gebruiken zij voor het beantwoorden van hun eigen vraagstelling.
Hierbij staat vaak de beschrijving van personen of situaties centraal. Dit op een manier waarop de lezer een scherpe voorstelling krijgt van situaties en daarnaast kan begrijpen van de persoon beweegt.
Praktijkprobleem
Diagnose
Planontwikkeling
Interventie
Monitoring
Evaluatie
Beschrijvend onderzoek
Explorerend onderzoek
Toetsend onderzoek
Evaluatieonderzoek
Het beschrijven van een bepaald fenomeen.
Met als doel het ontwikkelen en formuleren van theorieën (voorspellen/verkaren).
Wanneer er nog weinig kennis is over het te onderzoeken onderwerp wordt er explorerend onderzoek gedaan.
Evaluatieonderzoek heeft als doel het bepalen van de waarde/effectiviteit van een (beleids)maatregel/methode/interventie.
Zuiver experiment/Solomon design
Quasi experiment
Surveyonderzoek
Random toewijzing van personen aan de experimentele- of controlegroep voor de start van het experiment.
Daarbij voor- en nametingen.
Op basis van toeval worden deelnemers aan condities (experimenteel/controle) toegewezen.
Iedereen heeft evenveel kans om in de experimentele-/controlegroep terecht te komen.
Bij een grote steekproef worden middels randomiseren de achtergrondkenmerken van de deelnemers min of meer gelijk verdeeld over de condities en zijn het geen storende factoren meer.
Voor- en nametingen met experimentele en controle groep met clusterrandomisatie.
Meerder bestaande groepen worden in het ontwerp opgenomen.
Deze groepen zijn qua achtergrondkenmerken verschillend
Wordt ook wel non-equivalent group design genoemd.
Vergelijking van een controle- en een experimentele groep met enkel een nameting.
Een experimentelegroep met met voor- en nameting
Een voor- en nameeting met een experimentele- en een controlegroep met clusterrandomisatie.
de groepen zijn verschillend op achtergrondkenmerken.
Iedere groep/cluster van het onderzoek heeft evenveel kans om in een van de onderzoeksgroepen terecht te komen.
Het is een onderdeel van een zuiver experimenteel ontwerp
Er zijn twee experimentele groepen
Er zijn twee controlegroepen
Met voor- en nameting en met alleen nameting
Inlusief randomisatie
Dit wordt ook wel een zuiver experimenteel ontwerp 3 genoemd.
Voordelen:
Het levert meer informatie op dan een zuiver experimenteel ontwerp
Het biedt de mogelijkheid om testeffect te onderzoeken
Nadelen:
Kost mer tijd en geld
Er zijn meer deelnemers nodig
Het toeval bepaalt welke deelnemers de experimentele stimulus ondergaan en welke deelnemers een placebo.
Meerdere nametingen om onderscheid te maken in het effect van de manipulatie op korte en lange termijn.
Een vergelijking door middel van een controle- en een experimentele groep waarbij er alleen een nameting plaatsvindt.
Een vergelijking door middel van een controle- en een experimentele groep waarbij er een voor en een nameting plaatsvindt.
Een testeffect vindt plaats wanneer de scores op een meting worden beïnvloed doordat deelnemers op dezelfde wijze al eerder zijn gemeten.
Wanneer je vanuit de gekozen onderzoeksmethodes de juiste conclusies over samenhang en/of causaliteit kunt trekken.
Met een experiment gaat het er vooral om dat je een causale relatie wil aantonen, een oorzakelijk verband tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele.
De onderzoeker staat langs de zijlijn en intervenieert niet.
Vooral geschikt voor verschil- of samenhangsvragen.
Geen interventie (dus geen manipulatie van X)
Vaak grootschalig: veel kenmerken, veelrespondenten
Ook wel: observationeel onderzoek, vragenlijstonderzoek of grootschalig veldonderzoek genoemd.
Herhaald onderzoek om trend in de samenleving zichtbaar te maken (dezelfde vragen stellen, maar wel aan andere mensen)
Herhaald onderzoek met dezelfde mensen en dezelfde vragen met het doel om individuele veranderingen en ontwikkelingen in hun levensloop te bestuderen.
Dit wordt ook wel cohortonderzoek genoemd.
Een beschrijvende onderzoeksmethode met 1 meting.
Een exploratieve onderzoeksmethode met meerdere metingen met dezelfde vragen (kijken in tijdsperspectief). Het doel is om na te gaan of er sprake is van een verschuiving of ontwikkeling binnen individuen.
Een studie waarbij er teruggekeken wordt naar het verleden (retrospectief). Y is nu, X is verleden.
Verschillen in groepssamenstelling bij de start.
Verschillen in meetinstrumenten/meetmethode (instrumentatie -effect)
Herhaald meten met inhoudelijk gelijke test (testeffect/leereffect)
Besmetting met de controlegroep (verspreiding)
Verschillen in ontwikkeling tussen groepen (rijping)
Verschillen in externe voorvallen tijdens de interventieperiode tussen groepen (geschiedenis)
Verschillen in uitval tussen groepen tijdens het onderzoek (mortaliteit)