5.2: Eten en drinken
eten
comer
opeten
comerse
kauwen
masticar
het voedsel, de voeding
el alimento
zich voeden, eten
alimenterse
de honger
el hambre
hongerig
hambriento
hambrienta
de trek
el apetito
het ontbijt
el desayuno
ontbijten
desayunar
lunchen
almorzar
de lunch
el almuerzo
het eten, de maaltijd, het middageten
la comida
de lichte middagmaaltijd
la merienda
het avondeten, het diner
la cena
het avondeten gebruiken, dineren
cenar
het tafelkleed
el mantel
het servet
la servilleta
het glas
el vaso
het kopje, de kop
la taza
het bord
el plato
het platte bord
el plato llano
het diepe bord
el plato hondo
het serviesgoed
la vajilla
het bestek, het couvert
el cubierto
het mes
el cuchillo
de vork
el tenedor
de lepel
la cuchara
het theelepeltje
la cucharilla
de tandenstoker
el palillo de dientes
drinken
beber
drinken, eten, innemen
tomar
tomarse
de dorst
la sed
dorstig
sediento
sedienta
het drankje, de drank
la bebida
het mineraalwater
el agua mineral
het sap
el zumo
de koffie
el café
de espresso met een beetje melk
el cortado
cafeïnevrij
descafeinado
descafeinada
de koffie met likeur of cognac
el carajillo
de thee
el té
de kruidenthee
el infusión
de melk
la leche
de chocola, de (warme) chocolademelk
el chocolate
de frisdrank, de limonade
el refresco
verfrissend
refrescante
de sinas
la naranjada
de citroenlimonade, de frisdrank met citroensmaak
la limonada
de priklimonade, de frisdrank met prik
la gaseosa
de koude amandeldrank
la horchata
het glas, de borrel
la copa
het bier
la cerveza
het glas bier, het tapbiertje
la caña
de kan, de karaf, de bierpul
la jarra
de wijn
el vino
de sangria
la sangría
de cava
el cava
de sherry
el jerez
mild, zacht
suave
droog
seco
seca
halfdroog, medium
semiseco
semiseca
de brandy, de cognac
el brandy
de likeur
el licor
de rum
el ron