spaans familie
de vader
el padre
de dochter
la hija
de zoon
el hijo
de moeder
la madre
de broer
el hermano
de zus
la hermana
de kinderen
los hijos
de broers en zussen
los hermanos
de oom
el tío
de tante
la tia
de oom en tante
los tíos
de neef (kind van oom/tante)
el primo
de nicht (kind van oom/tante)
la prima
de neven en nichten (kinderen van oom/tante)
los primos
de neef (kind van broer/zus)
el sobrino
de nicht (kinderen van broer/zus)
la sobrina
de neven en nichten (kinderen van broer/zus)
los sobrinos
de kleinzoon
el nieto
de kleindochter
la nieta
de kleinkinderen
los nietos
de grootvader
el abuelo
de grootmoeder
la abuela
de grootouders
los abuelos
de overgrootvader
el bisabuelo
de overgrootmoeder
la bisabuela
de overgrootouders
los bisabuelos
de achterkleinzoon
el bisnieto/biznieto
de achterkleindochter
la bisnieta/biznieta
de echtgenoot
el marido
de echtgenote/vrouw
la mujer
de peter
el padrino
de meter
la madrina
het petekind (jongen)
el ahijado
het petekind (meisje)
la ahijada
de schoonvader
el suegro / el padre político
de schoonmoeder
la suegra / la madre política
de schoonouders
los suegros / los padres políticos
de schoonbroer
el cuñado / el hermano político
de schoonzus
la cuñada / la hermana política
de schoonzoon
el yerno / el hijo político
de schoondochter
la nuera / la hija política
gescheiden zijn (man)
estar separado / divorciado
gescheiden zijn (vrouw)
estar separada / divorciada
getrouwd zijn (man)
estar casado
getrouwd zijn (vrouw)
estar casada
getrouwd (man)
casado
getrouwd (vrouw)
casada
weduwnaar zijn
estar viudo
weduwe zijn
estar viuda
alleenstaande zijn (man)
estar soltero
alleenstaande zijn (vrouw)
estar soltera