5VH2
Wanneer ik me gestresst voel, ... ik....
Lorsque je ressens du stress, je...
Om bestand te zijn tegen..., ... ik...
Pour fair face à..., je...
Wat ik zou doen, dat is...
Ce que je ferais, c'est...
Je hoeft alleen maar te...
Tu n'as qu'à...
Ik dwing mezelf niet te/tot...
Je ne me force pas à
Als ik u/jou was, zou ik... doen.
Si j'étais vous/toi, je ferais...
Vergeet niet om te...
N'oublie(z) pas de...
Je kunt maar beter (niet) komen.
Il (ne) vaut mieux (pas) venir.
Ik raad u/je af te...
Je vous/te conseille de...
Je moet/ zou moeten...
Il faut/faudrait...
Hallo? Is dit (wel)...?
Allô? C'est bien...?
Is... er/aanwezig?
Est-ce que... est là?
Ik zou graag willen spreken met...
Je voudrais parler à...
Wilt u een bericht achterlaten?
Vous voulez laisser un message?
Wanneer zou ik terug kunnen bellen?
Quand pourrais-je rappeler?
Ik ben in topvorm.
Je suis en pleine forme.
Wat doe jij om gezond te blijven?
Qu'est-ce que tu fais pour rester en bonne santé?
Ik eet vijf stuks fruit en groente per dag en ik slaap minstens... uur per nacht.
Je mange cinq fruits et légumes par jour et je dors au moins... heures par nuit.
Be je (vaak) ziek?
Tu es (souvent) malade?
Ik ben nooit ziek.
Je ne suis jamais malade.
Ja, ik voel me niet goed.
Oui, je ne me sens pas bien.
Wat heb je?
Qu'est-ce que tu as?
Ik heb de griep en ik heb keelpijn.
J'ai la grippe et j'ai mal à la gorge.
Ik heb... graden koorts.
J'ai... de fièvre.
Heb je medicijnen genomen?
Tu as pris des médicaments?
Nee, nog niet./Ja, ik heb een aspirientje genomen.
Non, pas encore./ Oui, j'ai pris de l'aspirine.
Heb je tips?
Tus as des conseils à me donner?
Je moet...
Il faut...
Rust lekker uit en beterschap!
Repose-toi bien et bon rétablissement!
Heb je zin om naar... te gaan vanmiddag?
Tu as envie d'aller à... cet aprés-midi?
Het spijt me, ik kan niet.
Je suis desolée, je ne peux pas.
Nee, ik heb er geen zin in.
Non, je n'en ai pas envie.
Ja, laten we er samen heen gaan.
Oui, allons-y ensemble.
Met hoeveel zullen we zijn?
On sera à combien?
Met jou en mij erbij, zullen we met zijn... zijn.
Toi et moi inclus, on sera à...
Hoe laat begint...?
À quelle heure est-ce que... commence?
Waar zien we elkaar?
On se voit où?
Ik kom je ophalen om... uur.
Je viens te chercher à... heures.
Hoe laat is het?
Quelle heures est-il?
Als ik het dus goed heb begrepen...
Alors, si j'ai bien compris...
Je wilt dus zeggen dat...
Tu veux donc dire que...
Nee. ik bedoelde eigenlijk dat...
Non. je voulais plutôt dire que...
Inderdaad, het is...
En effet, c'est...
Wat doe jij graag in het weekend?
Qu'est-ce que tu aimes faire le week-end?
Wat doe je nog meer?
Qu'est-ce que tu fais d'autre?
Wat is je favoriete sport?
Quel est ton sport préféré?
Dat is..., omdat ik van... houd.
C'est..., parce que j'aime le/la...
Train je vaak?
Tu t'entraînes souvent?
Ja. ik train... per week en in het weekend heb ik wedstrijden.
Oui, je m'entraîne... fois par semaine et j'ai des competitions le week-end.
Een team telt... spelers en een wedstrijd duurt...
Une équipe compte... joueurs et un match dure...
Je hebt een net en... nodig.
On a besoin d'un filet et de...
Ik vind individuele sporten leuker dan teamsporten.
Je préfère les sports individuels aux sports d'équipe.
Speel je ook een instrument?
Est-ce que tu joues aussi d'un instrument?
Ik speel... sinds... maanden. Ik ben beginner.
Je joue du/de la... depuis... mois. Je suis débutante.
Heb je gitaarles?
Tu prends des cours de guitare?
Ja. ik heb les op... en ik moet vaak oefenen.
Oui, j'ai un cours le... et je dois souvent m'exercer.