frans chap. 1
les vacances
de vakantie
le camping
de camping
il est
hij is
je cherche
ik zoek
voilà
alsjeblieft (iets geven)
je parle
ik spreek, ik praat
un peu
een beetje
français
Frans
je suis
ik ben
hollandais(e)
Nederlands(e)
et
en
oui
ja
non
nee
ici
hier
alors
dus
pardon
sorry
merci
dankjewel
de rien
geen dank
bonjour
hallo
au revoir
tot ziens
comment tu t'appelles
hoe heet jij
je m'appelle Xavi
ik heet Xavi
tu habites où ?
waar woon jij
l'hôtel
het hotel
la piscine
het zwembad
la fille
het meisje
le garçon
de jongen
génial(e)
geweldig
s'il vous plait
alsjeblieft (iets vragen)
avec
met
aussi
ook
toujours
altijd
dans
in
la famille
de familie
les parants
de ouders
il y a
er is, er zijn
la sœur
de zus
le frère
de broer
j'aime
ik vind leuk / houd van
je préfère
ik heb liever
c'est
dat is, het is
petit(e)
klein
grand(e)
groot
bonjour, ça va?
hallo hoe gaat het?
ça va bieb, et toi?
het gaat goed, en met jou?
c'est quoi, Breda?
wat is dat Breda?