werkwoorden vertaling
hebben
avoir
houden van
aimer
kopen
acheter
bellen, roepen
appeler
aankomen
arriver
leren
apprendre
aankondigen
annoncer
wachten
attendre
stoppen
arrêter
gaan
aller
brengen, meenemen
apporter
helpen
aider
ontvangen
accueillir
vergezellen, meegaan
accompagner
vangen, oppakken, grijpen
attraper
toevoegen
ajouter
bijwonen
assister à
bewegen
bouger
drinken
boire
schijnen
briller
plukken
cueillir
verderzetten
continuer
controleren
contrôler
kosten
couter
verbeteren
corriger
zoeken, ophalen
chercher
raadplegen
consulter
veranderen
changer
kennen
connaitre
bouwen
construire
besturen, iemand brengen
conduire
beginnen
commencer
begrijpen
comprendre
geloven
croire
koken
cuisiner
koken, braden
cuire
bedekken
couvrir
snijden
couper
kiezen
choisir
lopen
courir
slapen
dormir
dansen
danser
naar beneden gaan, uitstappen
descendre
zeggen
dire
haten
détester
verdelen, verspreiden
distribuer
tekenen
dessiner
worden
devenir
ontdekken
découvrir
verdedigen
défendre
moeten
devoir
ontsmetten
désinfecter
verhuizen
déménager
vernielen
détruire
discussiëren
discuter
studeren
étudier
meenemen, afhalen
emporter
bestaan
exister
zijn
être
horen
entendre
binnengaan
entrer
luisteren
écouter
spellen
épeler
uitwissen
effacer
schrijven
écrire
proberen
essayer
inpakken
emballer
niezen
éternuer
onderzoeken
examiner
uitdoen (van licht, kaars)
éteindre
eindigen
finir
doen, maken
faire
sluiten
fermer
moeten (verbe impersonnel)
falloir
winnen
gagner
groeien
grandir
verdikken
grossir
houden
garder
genezen
guérir
vriezen
geler
irriteren, ergeren
irriter
proeven
gouter
hagelen
grêler
gooien
jeter
spelen
jouer
werpen, lanceren
lancer
logeren
loger
wonen
habiter
lezen
lire
eten
manger
liegen
mentir
vermageren
maigrir
stappen
marcher
tonen
montrer
plaatsen, zetten, aantrekken
mettre
naar boven gaan, opstappen
monter
sterven
mourir