Utilisateur
energie reserve voor een plantencel, vb zetmeel, olie, proteïne.
een celwand, die bestaat uit meerdere lagen
nee, wel kern membraan, kernplasma en chromatinevezels
dat zijn gaatjes in de kernmembraan om transport binnen en buiten de celkern mogelijk te maken
Ze hebben bolvormige sponsachtige structuren. In nucleolen wordt mRNA en rRNA gemaakt.
Dat zijn opgerold DNA rond histonen, het ziet er uit als kluwen van draden. Zelfs 2m lang in elke cel in de menselijke lichaam.
Dat zijn prokaryoten.
Uit een algemene cel(totipotente stamcel) onstaan gespecialiseerde cellen.
chomatine worden chromosomen
Opbouw van stoffen die nodig zijn en afbraak van macromoleculen. Dit is een geheel van biochemische processen dat plaats vindt in de cellen.
Wij hebben allemaal verschillende erfelijke materialen(DNA), deze bepalen wellke de aminozuursamenstelling is van heg eiwit en dus welke eiwitten gemaakt worden.
Structuurelementen zoals opbouw van beenderen, bindweefsel en spieren, regulatie stoffen zoals enzymen en hormonen, afweerstoffen in het immunstelsel, bestanddelen in het bloed, enzovoort.
geheugenfunctie
Endoplasmatische reticulum is een cellorganel, een membranensysteem opgevouwen in het cytoplasma. Het heeft veel kanalen, holtes grote oppervlakten en is compartimentering. Het staat in verbinding met het kern en het celmembraan en heeft een veranderlijke of labiel structuur, om eiwitten en vetten makkelijker te kunnen transporteren.
Glad ER en Ruw ER. De Glad ER hebben ribosomen(die lijken op kleine korrels) op zijn buitenzijde, en zijn betrokken bij het synthese van eiwitten. De Ruw ER hebben geen ribosomen, en zijn betrokken bij het synthese van lipide/vetten.
De stoffen worden eerst in de ER gevormd en dan verpakt in microblaasjes om naar golgi-aparaat te sturen. (Kunnen ook transporten naar celmembraan)
Deze zijn kleine bolvormige structuren (twee delen: een grote en een kleine) op het ruw ER(kan ook los of als korte kettingen in het cytoplasma)die eiwitten vormen. Hier zijn de aaneenschakeling van aminozuren al in de juiste volgorde op basis van informatie in het DNA.
Het bestaat uit een aantal dictyosomen, een dictyosoom bestaat uit gestapeld cisternen, deze zijn platte blaasvormige membraanstructuren.
Wanneer de in water opgeloste eiwitten in cisternen vervoerd worden, vormen aan de uiteinden van de cisternen kleine blaasjes die worden gelabeld met suikermoleculen om herkend te worden, ze snoeren af wanneer ze volledig gevuld zijn, komt los en gaat via ER en het cytoskelet naar de celmembraan. Hier versmelten ze en de inhoud daarin komt vrij buiten de cel.
een transport waarbij stoffen binnen de cel naar buiten vervoerd worden
Deze zijn "zakjes" die omgeven door een membraan die enzymen bevatten om de stoffen die niet meer nodig zijn af te breken. Deze zijn afsnoeringen van Golgi-aparaat en komen niet in de de planten cellen voor!
autofagie:eigen celmateriaal bv afgestorven celorganel versmelt met lysosomen en worden afgeboken
heterofagie: opname en vertering van materiaal buiten de cel
deeltjes van buiten de cel in de cel wordt opgenomen(of afgebroken organel)
Bij endocytose wordt de afvalstoffen in de cel gebracht door membraan dat instulpt, de instulping gaat zo ver dat er een endocytoseblaasje wordt afgesnoerd. Daarna versmelten de lysosomen met de endocytoseblaasje, en de enzymen breken de afvalstof af.
fagocytose=vaste deeltjes opgenomen
pinocytose=vloeibare deeltjes opgenomen
Een mitochondium heeft een boonvormige structuur en een dubbele membraan waarbij de binneste membraan instulpingen heeft, wat we christae noemen. Op de christae liggen kleine bolvoimige structuren: de granula. De granula bevat enzymen voor celademhaling. De inhoud van de binnenste membraan is matrix, deze bevat een bepaalde mitochodiraal DNA en ribosomen.
Mitochodriën functioneren als energiecentrales. Ze maken gebruik van zuurstof om ATP-moleculen, een energiehoudende stof, te vormen.
Spiercellen. Hier zijn de energiebehoefte van de cel groot, want onze spieren bewegen altijd en hebben dus energie nodig. Daardoor is het aantal mitochondriën hoger dan een celtype zonder zo veel energiebehoefte.
De celmembraan scheidt binnen en buiten van de cel en staat in verbinding met ER, cytoskelet en kernmembraan.
Het heeft een dubbele laag fosfolipden, dat zijn vetmoleculen met fosforgroep op. De fosforgroep vormen een polair, waterminende kop en de vetmoleculen vormen een apolaire, waterafstotende staart.(dus de vetmoleculen zijn naar elkaar toe gekeerd en de fosforgroep zijn naar buiten gekeerd)
Er zijn receptoreiwitten die een herkenningsfunctie hebben een werken als sleutelgatten om stoffen binnen en buiten te laten.
(transporteiwitten/kanaaleiwit:stoffen in en uit te laten)
Ook membraaneiwitten die steken aan bijde zijden van de lipidenlaag-- de transmembraanproteïnen die water en voedingsstoffen kunnen toevoeren en afvalstoffen afvoeren.
Deze zijn eiwitten of lipiden met suikerketens op om herkent te worden, ze liggen in de buitenste laag van de celmembraan liggen.
ze maken de celmembraan soepel, vervormbaar en waterafstotend.
deze liggen tussen de fosforlipden van de celmembraan van een dierlijke cel, ze maken de celmembraan stijver, minder vloeibaar, minder vervormbaar en minder permeable.
pasop:aantal cholesterol is verschillend per celsoort
Centriolen zijn alleen aanwezig in dierlijke cellen. Er is in elke dielijke cel een centriolen paar die loodrecht elkaar liggen, ze spelen een rol in de celdeling.
Een vezelvormige netwerk van eiwitten in het cytoplasma.
waarvan microtubuli:fijne onvertakte buisvormige structuur die de netwerk vormen waarlangs organellen en blaasjes kunnen bewegen
microfibrillen:veel dunner vezels dan microtubili,helpen de cel om te bewegen,krimpen en uitrekken
een soort transport door het membraan, veroorzaakt door concentratie verschillen en kost de cel geen energie.
waarvan diffusie: verplaatsing van hoge naar lage concentratie van stoffen, geen energie nodig, stoffen moeten klein genoeg zijn om door de membraan te kunnen.
doorheen de membraan/ via kanaaleiwitten/ via transporteiwtten(specifieke stof)
osmose: kleine moleculen(bv water en zuurstof) door semipermeabele wand stromen tot gelijke concentratie van bijde zijden van wand bereikt wordt
Er wordt energie gebuikt in vorm van ATP, om stoffen van lage naar hoge concentratie te gaan. Deze gebeurt via transporteiwitten(een specifieke stof) en blaasjes die gevormd van endocytose en exocytose.
een chromatine vezel ligt in de kernplasma, het is een DNA streng die rond eiwitten(histonen) is gerold.
Op geregelde afstand ligt DNA rond een octomeer van 8 histonen, die zich rond een nucleosoom gewikkeld is.
de snoer van 2 stapels nucleosomen worden opgevouwen en door een andere type langerekt histonen samengehouden.
zo ligt dna gecondenseert in een chromatinevezel
is een nucleïnezuur die bestaat uit een lange keten can nucleotiden ATGC, het bestaat uit twee complementaire strengen verbonden met waterstofbruggen die een rechtsdraaiend helix vormt.
nog sterker gecondenseert en gespiraliseerd, chromatinevezel zich verdubbelen waardoor twee identieke chromatinevezel ontstaan en blijven in een centromeer. Deze noemt men chromatiden van een chromosoom.