Utilisateur
openen
leren
helpen
drinken
eten
kennen
doorgaan
geven
moeten
zeggen
slapen
beginnen
vinden
begrijpen
naar binnen gaan
sturen
luisteren
schrijven
wachten, hopen
zijn, zich bevinden
spreken, praten
doen, maken
gaan
roepen, bellen
heten, zich noemen
aankomen
brengen, dragen
kijken
doodgaan
horen
gebeuren
vragen, bestellen
denken
kunnen
leggen, zetten
willen
zich herinneren
weten, kunnen, proeven
uitgaan, vertrekken
(zich) voelen
zijn
hebben
eindigen, stoppen
komen
zien
leven
teruggaan, terugkomen
zojuist iets gedaan hebben
wennen aan
misbruik/gebruik maken van
durven
goed/slecht bevallen (iemand aardig/niet aardig vinden)
rekenen op
de schuld geven (aan)
omdraaien
een ommetje maken
zich realiseren/beseffen
stoppen met
missen
beginnen met
op het punt staan om
het eens zijn (met)
aandacht schenken aan/gehoorzamen
schade toebrengen aan
winkelen
uitvoeren
tijd doorbrengen
beginnen met
tot een akkoord komen
afspreken om
blijven in
lang doen over
rekening houden met
succes hebben
zin hebben in
schuld hebben aan
proberen te
weer (iets) doen