Als je niet genoeg middelen hebt om in al je behoeften te voorzien
Alles wat opgeofferd moet worden om iets te verkrijgen. De opofferingskosten bestaan uit het beste alternatief dat je niet kiest.
Middelen zijn voor verschillende mogelijkheden in te zetten.
De wetenschap die zich bezighoudt met de manier waarop mensen in een samenleving omgaan met onbeperkte behoeften en schaarse middelen.
Basisbehoeften die gericht zijn op het overleven, zoals voedsel, kleding en onderdak.
Dat zijn alle andere behoeften die mensen kunnen hebben als aan de primaire behoeften is voldaan.
Producten waarmee je kunt voorzien in de behoefte aan erkenning, waardering en het je onderscheiden van anderen.
Gebied van de economie waarin je de manier besgtudeert waarop gezinshuishoudens en bedrijven keuzebeslissingen nemen over schaarse goederen en hoe ze kopen en verkopen op markten.
De studie van onderwerpen die de gehele economie van een land aangaan.
De middelen natuur, kapitaal, arbeid en ondernemerschap, die ingezet worden voor de productie van goederen of diensten.
De aanschaf van kapitaalgoederen met het doel hier geld mee te verdienen.
Het bedrag dat je maximaal kunt besteden in een periode. Een ander woord voor bestedingsruimte.
Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
Een tekort dat ontstaat wanneer de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.
Het verlagen van de uitgaven.
Alle andere variabelen worden constant verondersteld (denk aan prijs en hoeveelheid)
Een vereenvoudiging van de werkelijkheid, waarmee je de samenhang tussen economische grootheden kunt onderzoeken.
De lijn die op elk punt aangeeft hoeveel een persoon met een gegeven inkomen en gegeven prijzen maximaal kan kopen van twee goederen.
Alle combinaties van een hoeveelheid van het ene goed en een hoeveelheid van het andere goed die je met het gegeven inkomen en tegen de gegeven prijzen kunt kopen.
Een verhoudingsgetal dat aangeeft hoeveel een bepaalde grootheid in een periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken periode. Dit afgesproken ijkpunt noem je het basisjaar.
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten.
Het dalen van prijzen van goederen en diensten.
Het inkomen dat je in euro's verdient.
Het nominaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie.
Een zeer sterke vorm van inflatie
Een indexcijfer dat de prijsverandering weergeeft van de belangrijkste goederen en diensten die huishoudens in Nederland aanschaffen.
Het verzamelen van informatie over het bestedingspatroon van huishoudens.
Het maken van goederen en het leveren van diensten.
De uitgaven die door gezinshuishoudens worden gedaan aan goederen en diensten.
Een zelfstandige productieorganisatie.
Als één producent een product goedkoper kan produceren dan andere producenten.
Een voordeel dat een land of een bedrijf heeft omdat het een bepaald product relatief goedkoper kan produceren dan een handelspartner in vergelijking met andere producten.
De omvang van de productie per arbeider per tijdseenheid in stuks of euro's.
Bij eht productieproces wordt in verhouding veel kapitaal gebruikt en weinig arbeid.
Bij het productieproces wordt in verhouding veel arbeid en weinig kapitaal gebruikt.
Een productieproces waarbij kennis een belangrijke factor in het productieproces is.
De 4 functies van geld zijn: ruilmiddel, rekenmiddel, oppotmiddel en spaarmiddel.
Ruilen van goederen zonder tussenkomst van geld.
Ruilen met geld als betaalmiddel.
Geld op de bank zetten in ruil voor rente.
Geld zelf bewaren; het is dan inactief geld.
Door de overheid uitgegeven en erkend betaalmiddel waarmee je in principe overal in een land kunt betalen.
De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt.
De waarde die aan het geld wordt toegekend.
Als twee vormen van geld circuleren met dezelfde nominale waarde, dan zal de betaling plaatsvinden met het geld met de laagste intrinsieke waarde.
Geld dat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel, omdat het wordt vertrouwd door de gebruikers.
Munten en bankbiljetten (contant geld).
Direct opvraagbare tegoeden bij een bank.
De som van al het chartale en girale geld in handen van het publiek (van een land).
Alle kosten die iemand maakt om een ruilpartner te vinden, tot een overeenkomst te komen met deze ruilpartner en die overeenkomst af te handelen.
De juridische eigenaar van een goed die vrij is om er naar eigen goeddunken mee te handelen.
Een organisatie die juridisch op dezelfde manier rechten en plichten kan hebben als een natuurlijk persoon.
Met geld kun je overal terecht om goederen te kopen.
Wanneer door kredietverlening door een bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt verhoogd.
Omzetting van chartaal in giraal geld of omgekeerd. Dit leidt niet tot verandering van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Chartaal geld en giraal geld van een bank dat als dekking van kortlopende verplichtingen wordt gebruikt.
De verhouding (percentage) tussen het geld dat in liquide middelen aanwezig moet zijn en de totale kortlopende schulden van een bank.
Kredietverlening door de bank door het bijschrijven van een bedrag op de bankrekening van de lener.
Kredietverlening door chartaal geld van een bank uit te lenen aan klanten.
Kredietverlening. De bank verplicht zich om geld op de rekening courant van de klant bij te schrijven en de klant verplicht zich het geld terug te betalen.
Het verschil tussen door banken gevraagde rente op leningen van klanten en de rente die een bank betaalt voor spaargeld of geld dat de bank zelf geleend heeft.