Ovido
Language
  • English
  • Spanish
  • French
  • Portuguese
  • German
  • Italian
  • Dutch
  • Swedish
Text
  • Uppercase

User

  • Log in
  • Create account
  • Upgrade to Premium
Ovido
  • Home
  • Log in
  • Create account

Economie katern 1

Schaarste

Als je niet genoeg middelen hebt om in al je behoeften te voorzien

Opofferingskosten

Alles wat opgeofferd moet worden om iets te verkrijgen. De opofferingskosten bestaan uit het beste alternatief dat je niet kiest.

Alternatief aanwendbaar

Middelen zijn voor verschillende mogelijkheden in te zetten.

Economie

De wetenschap die zich bezighoudt met de manier waarop mensen in een samenleving omgaan met onbeperkte behoeften en schaarse middelen.

Primaire behoeften

Basisbehoeften die gericht zijn op het overleven, zoals voedsel, kleding en onderdak.

Secundaire behoeften

Dat zijn alle andere behoeften die mensen kunnen hebben als aan de primaire behoeften is voldaan.

Statusgoederen

Producten waarmee je kunt voorzien in de behoefte aan erkenning, waardering en het je onderscheiden van anderen.

Micro-economie

Gebied van de economie waarin je de manier besgtudeert waarop gezinshuishoudens en bedrijven keuzebeslissingen nemen over schaarse goederen en hoe ze kopen en verkopen op markten.

Macro-economie

De studie van onderwerpen die de gehele economie van een land aangaan.

Productiefactoren

De middelen natuur, kapitaal, arbeid en ondernemerschap, die ingezet worden voor de productie van goederen of diensten.

Investeren

De aanschaf van kapitaalgoederen met het doel hier geld mee te verdienen.

Budget

Het bedrag dat je maximaal kunt besteden in een periode. Een ander woord voor bestedingsruimte.

Begroting

Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.

Budgettair probleem

Een tekort dat ontstaat wanneer de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.

Bezuinigen

Het verlagen van de uitgaven.

Ceteris Paribus

Alle andere variabelen worden constant verondersteld (denk aan prijs en hoeveelheid)

Model

Een vereenvoudiging van de werkelijkheid, waarmee je de samenhang tussen economische grootheden kunt onderzoeken.

Budgetlijn

De lijn die op elk punt aangeeft hoeveel een persoon met een gegeven inkomen en gegeven prijzen maximaal kan kopen van twee goederen.

Budgetset

Alle combinaties van een hoeveelheid van het ene goed en een hoeveelheid van het andere goed die je met het gegeven inkomen en tegen de gegeven prijzen kunt kopen.

Indexcijfer

Een verhoudingsgetal dat aangeeft hoeveel een bepaalde grootheid in een periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken periode. Dit afgesproken ijkpunt noem je het basisjaar.

Koopkracht

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.

Inflatie

Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten.

Deflatie

Het dalen van prijzen van goederen en diensten.

Nominaal inkomen

Het inkomen dat je in euro's verdient.

Reëel inkomen

Het nominaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie.

Hyperinflatie

Een zeer sterke vorm van inflatie

Consumentenprijsindex (CPI)

Een indexcijfer dat de prijsverandering weergeeft van de belangrijkste goederen en diensten die huishoudens in Nederland aanschaffen.

Budgetonderzoek

Het verzamelen van informatie over het bestedingspatroon van huishoudens.

Productie

Het maken van goederen en het leveren van diensten.

Consumptie

De uitgaven die door gezinshuishoudens worden gedaan aan goederen en diensten.

Bedrijfshuishouding

Een zelfstandige productieorganisatie.

Absoluut kostenvoordeel

Als één producent een product goedkoper kan produceren dan andere producenten.

Comparatief kostenvoordeel

Een voordeel dat een land of een bedrijf heeft omdat het een bepaald product relatief goedkoper kan produceren dan een handelspartner in vergelijking met andere producten.

Arbeidsproductiviteit

De omvang van de productie per arbeider per tijdseenheid in stuks of euro's.

Kapitaalintensieve productie

Bij eht productieproces wordt in verhouding veel kapitaal gebruikt en weinig arbeid.

Arbeidsintensieve productie

Bij het productieproces wordt in verhouding veel arbeid en weinig kapitaal gebruikt.

Kennisintensieve productie

Een productieproces waarbij kennis een belangrijke factor in het productieproces is.

Geld

De 4 functies van geld zijn: ruilmiddel, rekenmiddel, oppotmiddel en spaarmiddel.

Directe ruil

Ruilen van goederen zonder tussenkomst van geld.

Indirecte ruil

Ruilen met geld als betaalmiddel.

Sparen

Geld op de bank zetten in ruil voor rente.

Oppotten

Geld zelf bewaren; het is dan inactief geld.

Wettig betaalmiddel

Door de overheid uitgegeven en erkend betaalmiddel waarmee je in principe overal in een land kunt betalen.

Intrinsieke waarde

De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt.

Extrinsieke waarde (= nominale waarde)

De waarde die aan het geld wordt toegekend.

Wet van Gresham

Als twee vormen van geld circuleren met dezelfde nominale waarde, dan zal de betaling plaatsvinden met het geld met de laagste intrinsieke waarde.

Fiduciair geld

Geld dat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel, omdat het wordt vertrouwd door de gebruikers.

Chartaal geld

Munten en bankbiljetten (contant geld).

Giraal geld

Direct opvraagbare tegoeden bij een bank.

Maatschappelijke geldhoeveelheid

De som van al het chartale en girale geld in handen van het publiek (van een land).

Transactiekosten

Alle kosten die iemand maakt om een ruilpartner te vinden, tot een overeenkomst te komen met deze ruilpartner en die overeenkomst af te handelen.

Eigendomsrecht

De juridische eigenaar van een goed die vrij is om er naar eigen goeddunken mee te handelen.

Rechtspersoonlijkheid

Een organisatie die juridisch op dezelfde manier rechten en plichten kan hebben als een natuurlijk persoon.

Ongedifferentieerde koopkracht

Met geld kun je overal terecht om goederen te kopen.

Geldschepping

Wanneer door kredietverlening door een bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt verhoogd.

Substitutie

Omzetting van chartaal in giraal geld of omgekeerd. Dit leidt niet tot verandering van de maatschappelijke geldhoeveelheid.

Liquide middelen

Chartaal geld en giraal geld van een bank dat als dekking van kortlopende verplichtingen wordt gebruikt.

Liquiditeitspercentage

De verhouding (percentage) tussen het geld dat in liquide middelen aanwezig moet zijn en de totale kortlopende schulden van een bank.

Girale kredietverlening

Kredietverlening door de bank door het bijschrijven van een bedrag op de bankrekening van de lener.

Chartale kredietverlening

Kredietverlening door chartaal geld van een bank uit te lenen aan klanten.

Wederzijdse schuldaanvaarding

Kredietverlening. De bank verplicht zich om geld op de rekening courant van de klant bij te schrijven en de klant verplicht zich het geld terug te betalen.

Rentemarge

Het verschil tussen door banken gevraagde rente op leningen van klanten en de rente die een bank betaalt voor spaargeld of geld dat de bank zelf geleend heeft.

Quiz
Criminal Law- recklessness
EMC - La République française
Science
CFA
PSYCH 333: Infancy & Toddlerhood
PSYC-1000:Unit 2,
Vocabualry
Energy: Some Basic Principles
Phonetic alphabet
Clinical skill levels
physics 10
Radio Signals
diversity terms
Powerline Commands
Dispatch Regions
biology
Physics
Marxist theory
Ratio's
Soc Midterm #2-
Residential Tenancies Act
cells
PSYCH 333: Middle childhood
media theory midterm - semiotics
zinnen blz.22
spaans indefinido uitgangen ar
film
Psykologi - Stress och kriser
Lecture 7: Raster data analysis
Lecture 6: Raster structures
maarschappij - H 2 en 6
tenta 2
group 1 , group 7 , group 0
metals and non metals
biology gcse
Droit
Tidig utveckling 0-2 år
Histoire Géo Séquence 2
Psykoanalytisk teori (Stadieteorier)
Carbohydrates
french vocab - 5/11/23
german vocab 6/11/23
Biologie hoofdstuk H11
biology
biology
forces
Combinaciones frecuentes
Criminal law- intention
Espagnol
anglais s3