10.3: Theater, bioscoop, film
het programma
el programa
het theater
el teatro
het (theater)gezelschap
la compañia (de teatro)
de uitvoering, de opvoering
el espectáculo
het toneelstuk
la pieza
het podium, het toneel
el escenario
de scenografie, de kunst van het decorontwerp
la escenografía
het doek
el telón
de korte pauze, de entr'acte
el entreacto
de rol
el papel
de repetitie
el ensayo
de akte
el acto
het publiek
el público
applaudiseren, in de handen klappen
aplaudir
het applaus
el aplauso
fluiten, uitfluiten
silbar
de komedie
la comedia
de tragedie
la tragedia
komisch, lach-
cómico
cómica
tragisch
trágico
trágica
een typisch Spaanse soort operette
la zarzuela
de bioscoop
el cine
de producent, de producer
el productor
de producente, de producer
la productora
de film
la película
de scène
la escena
de acteur, de toneelspeler
el actor
de actrice, de toneelspeelster
la actriz
acteren, spelen
actuar
de ster, de filmster
la estrella
een voorstelling geven, spelen
representar
uitvoeren, spelen
interpretar
het festival
el festival
de roem
la fama
de presentator, de gespreksleider
el moderador
de presentatrice, de gespreksleider
la moderadora
de wedstrijd, het concours
el concurso
de televisieserie, de serie
el serial
de aflevering
el episodio
de soap
la telenovela
de rij
la cola
la fila
het toegangskaartje, de ingang
la entrada
uitverkocht
agotado
agotada
het loket, de kassa
la butaca
de loge
el palco
de plaatsaanwijzer
el acomodador
het scherm, het filmdoek, het beeldscherm
la pantalla
de filmvoorstelling
la sesión
het programmaoverzicht, het aanplakbiljet
la cartelera
de première
el estreno
de theatervoorstelling, de bioscoopvoorstelling
la función
de pauze
la pausa
el descanso