5.5: Kleding
de mode
la moda
de kleren, de kleding
la ropa
de kwaliteit
la calidad
dragen
llevar
aantrekken, opzetten, omdoen
ponerse
zich kleden, zich aankleden
vestirse
zich uitkleden
desnudarse
uittrekken
quitarse
zich verkleden
cambiarse
het overhemd
la camisa
de stropdas
la corbata
het T-shirt, het hemd
la camiseta
de bloes
la blusa
de trui
el jersey
el suéter
de broek
el pantalón
los pantalones
de spijkerbroek
el vaquero
los vaqueros
los tejanos
de rok
la falda
de pyjama
el pijama
het nachthemd
el camisón
de badjas
la salida de baño
el albornoz
het badpak, de zwembroek
el traje de baño
el bañador
de jurk
el vestido
het jasje, het colbert, het jack, het vest
la chaqueta
la americana
de jas, de mantel
el abrigo
de regenjas
el impermeable
la gabardina
de anorak, het windjack
el anorak
het pak, het kostuum
el traje
het uniform
el uniforme
de zakdoek, het hoofddoek, het halsdoek
el pañuelo
de sjaal, de das
la bufanda
de hoed
el sombrero
de muts, de pet
la gorra
de alpinopet
la boina
de hoge hoed
la chistera
de handschoen
el guante
de sok, de kous
el calcetín
de panty
la media
las medias
de herenonderbroek
el calzoncillo
de damesslip, het slipje
la braga, las bragas
de bh
el sujetador
het schouderbandje
el tirante
de schoen
el zapato
de laars
la bota
de pantoffel, de gymp
la zapatilla
de sandaal
la sandalia
blootsvoets, op blote voeten
descalzo
descalza