Bloemkelk, Bloemkroon, Meeldraad (MVO), Stamper (VVO)
Meestal groen, Beschermen van de bloem tegen uitdroging en kou.
Vaak groot en fel gekleurd, Lokken van insecten
Helmdraad en helmknop met helmhokjes, vormen van stuifmeelkorrels.
Stempel stijl vruchtbeginsel, Vormen van eicellen in de zaadbeginsel.
Het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op stempel(s) van een bloem van dezelfde plantensoort
Stuifmeel van een meeldraad komt op een stempel van een andere plant (van dezelfde soort)
Stuifmeel van een meeldraad komt op een stempel van dezelfde plant
Bloemen waarbij insecten voor bestuiving zorgen
Groot, opvallend gekleurd, geurend, bevatten nectar
Bloemen waarbij de wind voor bestuiving zorgt
Klein, onopvallend gekleurd, geuren niet, bevatten geen nectar
1. in het vruchtbeginsel beginnen zaadbeginsels te groeien.
2. Het vruchtbeginsel wordt groter, kroonbladeren vallen af.
Zacht, soms eetbaar deel van de vrucht
Ontstaat uit de bodem
ontstaat uit vruchtbeginsel
een of meer
Een deel van een organisme groeit uit tot een nieuw organisme.
Alle delen van een organisme hebbemn dezelfde chromosomen in de celkern. Bij celdeling worden de chromosomen gekopieerd.
Knol, Bol, Uitloper, Wortelstok, Vermeerderen, Weefselkweek, Eencellige organismen (BV bacterieen).
Een verdikte stengel met reservevoedsel en knoppen. BV aardappelplant.
Bolschijf met rokken (Verdikte bladeren met reservevoedsel) en Knoppen BV tulp
Als een bol uitloopt, ontstaat uit een van de knoppen een plant. Aan deze plant ontstaan nieuwe knollen, die elk weer kunnen uitlopen tot een plant.
bovengrondse stengels waaraan op verschillende plaatsen jonge planten ontstaan BV Aardbeiplant.
ondergrondse stengels waaraan jonge planten ontstaan.
Toepassen van ongeslachtelijke voortplanting door plantenkwekers.
Hierbij wordt een stukje stengel in een potje met water gezet. Het stengeltje gaat dan wortels vormen. Als de wortels groot genoeg zijn, wordt het stengeltje in potgrond gezet en kan het uitgroeien tot een nieuwe plant.
Planten zich voort door celdeling
Door de plant zelf, Door de wind, door dieren,
Vruchten springen open als ze rijp zijn en schieten of slingeren de zaden weg.
Vruchten met pluis of vleugels
Zaadjes worden uitgepoept, Wintervoorraden worden niet volledig opgegeten of vergeten. Blijven hangen aan dierenvacht.