Ovido
Language
  • English
  • Spanish
  • French
  • Portuguese
  • German
  • Italian
  • Dutch
  • Swedish
Text
  • Uppercase

User

  • Log in
  • Create account
  • Upgrade to Premium
Ovido
  • Home
  • Log in
  • Create account

eco katern 4 ruilen over de tijd

Levensloop?

De opeenvolgende fasen in je leven. Iedere fase wordt gekenmerkt door een andere financiële
situatie. De fase waarin je studeert is een fase waarin vaak wordt geleend. De fase waarin je

werkt wordt gekenmerkt door sparen (bijvoorbeeld in de vorm van pensioen). In de laatste fase wordt vermogen dat vroeger is opgebouwd gebruikt.

Ruilen over de tijd?

Wordt ook wel intertemporele ruil genoemd. Het betekent dat consumptie wordt uitgesteld (sparen) of dat consumptie wordt vervroegd (lenen). Denk bijvoorbeeld aan het afsluiten van
een hypotheek. Je sluit dan een lening af met je huis als onderpand. Je hebt in dit geval consumptie vervroegd.

Voorraadgrootheden?

Een voorraadgrootheid wordt op een bepaald moment gemeten. Denk aan je spaartegoed of je schuld. Een voorraadgrootheid wordt niet gemeten over een bepaalde periode. Een tijdsaanduiding (uur, week, maand etc.) is daarom niet nodig.

Stroomgrootheid?

Een stroomgrootheid wordt over een bepaalde periode gemeten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan je inkomen. Bij stroomgrootheden is een tijdsaanduiding wel nodig. Als je de hoogte van je inkomen meet is het van belang dat je vermeldt hoe lang de periode is (uur, dag, maand etc.) waarover je het hebt gemeten.

Primair inkomen?

De beloning voor het beschikbaar stellen van een van de productiefactoren.

Productiefactoren?

Arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap. De beloningen hiervoor zijn: loon, pacht,interest en winst. Deze beloningen bij elkaar opgeteld is ons nationaal inkomen en dat is gelijk aan het nationaal product.

menselijk kapitaal?

De kennis en vaardigheden die je in de loop van de tijd hebt verkregen. Deze kun je inzetten om goederen en diensten te produceren. Door kennis en vaardigheden op te doen verhoog je je arbeidsproductiviteit. Hierdoor word je aantrekkelijker voor een werkgever.

Verdiencapaciteit?

De mogelijkheid om inkomen te verdienen met je arbeid. Hoe meer kennis en vaardigheden je bezit hoe groter je verdiencapaciteit. Je verdiencapaciteit neemt dus toe als je meer menselijk kapitaal hebt opgebouwd.

Sparen?

Afzien van consumptie. Het is een vorm van ruilen over de tijd. Gespaard geld kun je beleggen of gewoon oppotten (in je spaarpot stoppen).

Spaarmotieven?

Redenen om consumptie uit te stellen. We kennen drie motieven:
het zekerheidsmotief (voor onvoorziene uitgaven), het doelmotief (sparen voor bijvoorbeeld een nieuwe auto), het

vermogensmotief (bijvoorbeeld de opbouw van pensioen).

lenen?

Eerder consumeren. Consumptie in de tijd naar voren halen. Een vorm van ruilen over de tijd.

consumptief krediet?

Een geldlening die is bedoeld om consumptiegoederen aan te schaffen.

hypothecaire lening?

Een lening met een onroerend goed als onderpand. De maximale hoogte van de lening wordt
voornamelijk bepaald door de waarde van het huis dat als onderpand dient. Maar de bank

kijkt ook naar de hoogte van je inkomen. En, niet te vergeten, hoe zeker dat inkomen is in de

loop van de tijd. In de VS kregen mensen veel te makkelijk een hypotheek. Dat kwam ook

omdat er heel veel in hypotheekobligaties werd belegd. Met zo’n obligatie verkoopt de bank

zijn klantenbestand. De bank heeft dan weer geld om nieuwe hypotheken uit te geven.

Doordat het steeds moeilijker werd nieuwe klanten te vinden gingen banken ook aan mensen

geld uitlenen die helemaal niet zo kredietwaardig waren. In 2008 liep dat helemaal mis. De

CDO’s die de banken hadden verkocht verloren hun waarde. Michael Burry verdiende daar

een fortuin aan omdat hij short gegaan was op deze CDO’s.

prijs van tijd?

De rente die je moet betalen als je geld leent, of die je ontvangt als je geld uitleent. De meeste
mensen hebben liever nu geld dan straks (tijdvoorkeur). Wil je geld eerder hebben (lenen) dan

zal je daar dus voor moeten betalen.

Consumentenvertrouwen?

Het vertrouwen van de consument in de algemene economische situatie. Dit vertrouwen wordt
gemeten door het CBS. Gebeurt op grond van enquêtes. Toen in 2008 in de VS de kredietcrisis begon daalde het consumentenvertrouwen in de VS, maar ook in Europa.

nominale rente?

De rente die je krijgt als je je geld op de bank zet of die je betaalt als je leent. Het is de rente
zoals die genoemd wordt door de bank.

Reële rente?

De nominale rente gecorrigeerd voor prijsstijging.

Reële rente berekenen?

Stel dat de nominale rente 5% bedraagt. De prijsstijging (inflatie) is 3%. De reële rente bereken je met de volgende formule:
RIC = 𝑁IC / PIC × 100% dus:

RIC = 105 / 103 × 100 = 101,94 dus 1,94%

Inflatie?

Een algemene prijsstijging. Als een uitkering niet is geïndexeerd (niet meestijgt met de
prijzen), wordt de koopkracht van je uitkering lager door inflatie.

deflatie?

Een algemene prijsdaling. De koopkracht van je geld neemt toe door deflatie.

koopkracht?

Wat je voor je inkomen of uitkering of gespaard geld etc. kunt kopen. Wordt door inflatie lager.

rijksbegroting?

Overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid. In Nederland (en de meeste landen) is het gebruikelijk dat de uitgaven groter zijn dan de inkomsten. De inkomsten van de overheid bestaan uit belastingen, premies, aardgasbaten, niet belastinggelden
(paspoortleges, boetes etc.). De uitgaven zijn de uitgaven aan defensie, onderwijs, gezondheidszorg etc.

directe belasting?

(Belastingen over winst, inkomen en vermogen die direct aan de overhied worden afgedragen) Degene die de belasting verschuldigd is, is ook degene op wie de belasting drukt. Een voorbeeld is de inkomstenbelasting. Degene die deze belasting moet afdragen kan die belasting niet op iemand anders afwentelen. Dus degene die betaalt is ook degene op wie deze belasting drukt. Bij de indirecte belastingen is dat niet het geval.

indirecte belasting?

Degene die de belasting verschuldigd is, is niet degene op wie de belasting drukt. Neem als voorbeeld de BTW. De BTW moet afgedragen worden door de winkelier. De winkelier is
echter niet degene op wie de belasting drukt, want de winkelier rekent de belasting door in de verkoopprijs. We spreken daarom van een kostprijsverhogende belasting.

sociale premies?

Premies die betaald moeten worden in verband met de sociale verzekeringen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de premie voor de werkloosheidswet en de ziektewet. Iedereen die werkt
betaalt deze premies.

overheidsbestedingen?

Alle uitgaven van de overheid die beslag leggen op productiefactoren. Deze uitgaven staan tegenover de overdrachtsuitgaven. Deze laatste uitgaven leggen geen beslag op productiefactoren. De overheidsbestedingen kunnen verdeeld worden in overheidsinvesteringen (denk aan de infrastructuur) en overheidsconsumptie (dit zijn o.a. de
ambtenarensalarissen, maar ook de uitgaven aan papier, pennen etc.).

overdrachtsuitgaven?

Deze uitgaven leggen geen beslag op productiefactoren. Het betreft een overheveling van geld van de belastingbetaler naar een uitkeringsgerechtigde. Het gaat hier dus om bijvoorbeeld een bijstandsuitkering.

begrotingssaldo?

Het verschil tussen de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid. Als dit saldo positief is spreek je van een begrotingsoverschot, is het negatief dan spreek je van een
begrotingstekort.

begrotingstekort?

Een negatief begrotingssaldo. Als de overheid een tekort heeft zal ze moeten lenen. Dit doet de overheid door staatsobligaties uit te geven. Als de overheid leent (dus staatsobligaties uitgeeft) zal de schuld van de overheid toenemen. De schuld van de overheid kan echter met
een kleiner bedrag stijgen dan het tekort omdat in de uitgaven van de overheid ook de aflossing op de schuld is opgenomen. Het bedrag waarmee de schuld van de overheid stijgt

noemt men het financieringstekort.

Het begrotingstekort mag in het kader van het stabiliteitspact (afspraak binnen de EU) niet groter zijn dan 3% van het BBP.

Financieringstekort?

Het bedrag waarmee de staatsschuld stijgt. Het financieringstekort = begrotingstekort – aflossing staatschuld.
Een voorbeeld:

Stel de overheid geeft 400 miljard uit terwijl de ontvangsten 380 miljard bedragen. Het

begrotingstekort is dan 20 miljard. Stel vervolgens dat de uitgaven van de overheid voor 5

miljard bestaan uit aflossingen op de staatsschuld (dit zijn oude staatsobligaties die nu worden

terugbetaald). De staatschuld stijgt dan met 20 miljard, maar daalt met 5 miljard. De toename

van de staatsschuld is dus 15 miljard (en dat is dus het financieringstekort).

staatsschuld?

De totale schuld van de staat. Dit zijn alle staatsobligaties die de staat heeft verkocht en die nog niet zijn afgelost. Deze staatsschuld mag in het kader van het stabiliteitspact (afspraak binnen de EU) niet groter zijn dan 60% van het BBP.

Staatsschuldquote en berekening?

Staatsschuld als percentage van het BBP.
Staatsschuldquote = 𝑆taatsschuld / BBP × 100%

Uitgestelde belastingheffing?

Als de overheid een tekort heeft en ze moet dit geld dus lenen, zal ze dat geld in de toekomst moeten terugbetalen. Als ze het geld moet terugbetalen zal ze belasting moeten heffen. Een
tekort wordt daarom ook wel uitgestelde belastingheffing genoemd.

AOW (Algemene ouderdomswet)?

Iedereen die 50 jaar (tussen 17 en 67) ingezetene is geweest van Nederland ontvangt op 67-jarige leeftijd een ouderdomspensioen. Wie korter ingezetene is geweest krijgt naar rato van het aantal jaren dat hij ingezetene was een uitkering. Dus wie bijvoorbeeld 25 jaar ingezetene
is geweest van Nederland krijgt de helft van een volledige uitkering. De AOW wordt gefinancierd via het omslagstelsel.

omslagstelsel?

Een systeem waarbij de ontvangen premies van een bepaald jaar gebruikt worden voor de uitkeringen van datzelfde jaar.

kapitaaldekkingsstelsel?

Systeem waarbij de betaalde premies een kapitaal opbouwen dat op een later tijdstip wordt uitgekeerd.

sociale verzekeringen?

Verplichte verzekeringen waarvan de premie wordt betaald door inhoudingen op het loon.
Deze verzekeringen kunnen verdeeld worden in volksverzekeringen (voor iedereen of je nou

werkt of niet) en werknemersverzekeringen (alleen voor werkenden)

volksverzekeringen?

AOW, Algemene kinderbijslagwet, Nabestaandewet etc.

werknemersverzekeringen?

Werkloosheidswet, ziektewet etc.

heffing?

Inhouding op het loon voor belasting en premies sociale verzekeringen.

Dekkingsgraad pensioenfondsen?

De mate waarin de pensioenfondsen haar toekomstige uitkeringen kan financieren.
De dekkingsgraad wordt met de volgende formule berekend:

Dekingsgraad = huidig vermogen / huidige waarde toekomstige verplichtingen x 1000%

Huidige waarde toekomstige verplichtingen?

De huidige waarde van de toekomstige verplichtingen is de contante waarde van de bedragen die het pensioenfonds in de toekomst moet betalen. De contante waarde wordt berekend met behulp van de rekenrente.

rekenrente?

De rente die de overheid vaststelt en waarmee de pensioenfondsen de contante waarde van
hun toekomstige verplichtingen moeten berekenen. De overheid bepaalt de rekenrente aan de

hand van de marktrente op dat moment.

contante waarde?

Het bedrag dat je nu moet hebben (gegeven de rente) om straks het bedrag te hebben waar je de contante waarde van berekent.
Een voorbeeld:

Welk bedrag moet je nu hebben om over 10 jaar € 100.000 te hebben als je het uitzet tegen een rente van 4%? Oftewel wat is de contante waarde van € 100.000 over 10 jaar bij een rente

van 4%.

Contante waarde = 100.000 / 1,04^10 = 67.556,42

Intergenerationele solidariteit?

Solidariteit tussen de verschillende generaties. Het gaat hierbij om solidariteit m.b.t. de pensioenen tussen ouderen en jongeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de jongeren die nu de
pensioenen betalen van de gepensioneerden.

Als de rekenrente wordt verlaagd komen de pensioenfondsen in de problemen. Immers door de lagere rekenrente daalt de dekkingsgraad (want de huidige waarde van de toekomstige

verplichtingen wordt groter). Het pensioenfonds kan nu twee maatregelen nemen:

1. Het huidig vermogen vergroten door de premies te verhogen.

2. De toekomstige verplichtingen verlagen door de pensioenuitkeringen te verlagen.

De eerste maatregel wordt vooral vervelend gevonden door jongeren. De tweede maatregel wordt vooral vervelend gevonden door ouderen.

waardevast pensioen?

(een uitkering die % omhoog gaat met de gemiddelde inlfatie.) Een pensioen dat meestijgt met de inflatie. Dit wordt ook wel een geïndexeerd pensioen genoemd. Van een waardevast pensioen blijft de koopkracht hetzelfde (ook al stijgen de
prijzen).

welwaartsvast pensioen?

(een uitkering die % omhoog gaat met de gemiddelde loonstijging) Een pensioen dat meestijgt met de welvaart. Als indicatie voor de stijging van de welvaart wordt de groei van het BBP genomen.

De intertemporele budgetlijn?

De intertemporele budgetlijn geeft het verband weer tussen huidige en toekomstige consumptiemogelijkheden, rekening houdend met inkomen, sparen, lenen en de rente.

Quiz
Lecture 3: Vector Analysis
Eco katern 1 scharrste en ruil
Geography GCSE paper1
F1 namn
3rd Grade Biome
Muscles Attachments
JROTC
Leadership Test
Freddy Fazbear
Private Mortgage Exam
PSYCH 333: Toddlerhood/Early childhoodExam November 9
Science-Metals,Acids and AlkalisRevison for test.
economics
nederlands poezie
maf
ma se2
LATN 110 vocab
Metabollic Test Part 2
SES
sports
mr kuilenburg
mrs kalverda
Lecture 1: Vector structure and DB theory
mr dieleman
mr tol
mr dieleman
mrs johannes
Gwen de winter
tristan
ALEXANDER TONK
quinten
Juliette Tonk
gwen
Engelsto be, description, classroom objects, every day activities, place to go in town, prepositons of place, present continuous , rooms in the house, adverbs of frequency
engels
Amalgam - c
Amalgam
A
socials
amendments for part 2
Major and minor chords also # major and # minor
Driving Test Questions
grade 9 vollyball test
science-heating and cooling
computer test
History unit 3
Bio 111 Lecture 14
definition of a cell
testtoets
biologybiology cells living things microbes imunne system etc
mains electricity
ecoyuhh
phl245 rules
Chase ch 17 vocab
Crim Midterm
Physics equation
AK rep 2
chapter 3 vocab quizThe Great Gatsby
Mock USA test
bezittelijke vnw
German Esttenten (basis)
German -D en-T
German Ettenten
German haben
German sein
WW1 and Versailles
vouge 1995
key concepts in biology
Byggnadsmaterial_1
Give examples of political, economic, and social globalization? (such as source
La seconde guerre mondiale
Law
Van Mens tot Cel
constitution test part 2
black mirror
shapes of molecules - chem
Latin OCR GCSE VocabHelping GCSE Latin students
Begrippen syllabus || Oudheid
conference interviewjhvmghj
juliette
frans
mthv
Earth phase final 2
Biology 20 Biochemistry
SLYG test #2Going over the topics of Reigion, Gender and Families
Traffic Bowl
bible
Advanced English II Unit 4 Vocabulary Test Preperation
chapter 1 test grade 10 - copy 1
History Exam 2
chapter 1 test grade 10
Islam terms
words science
scince study
Science
L'encéphale Chapitre 4encéphale
RS (term 1a)
Popular computer games
Chapter 6 vocabThe great gatsby
Privity
Chapter 5 vocab
ITCLR
Frans
Anthropology Test
Consideration (LAW)
it-grabs GDA
Anatomy Test 2
accounting
new regional political parties of the 1930s
history 2 definitions to know
infectiepreventie
Frans P1aramsamsam
Economie H6 begrippen
Arresten bpre
fiqh
social studies termssocail studies terms
ekonomilära mig alla begrepp
Thermodynamique
biologyRemember key words
Reagents and Shapes
baroque
physics quiz 1
Cell FunctionsCell Functons 10 cohort IB
Socialpsykologi
Responses audience feels in each key scene by lang used
Romeo&Juliet - how each key event in each act engages the audience
♡ verbe commun
Block 1 Introduction to Ecology lesson LIFE
Real Estate Formulas
enzymes
1st Year Sociology - Families and Households
IMS jaar 1flashcards
Cell recognition and the immune system (Chapter 5)
REVIEW GA EXAM
Russian RevolutionRussian revolution cards
chapter 5 bio
elizabethan revision: key individuals
Tenta nöt
geography Rocks and Minerals
Biologi
Spanish Past Participles
språkhistoria
Introduction to Psychological TheoriesFlashcards for Introduction to Psychological Theories
Introduction to management Chapter 3
Introduction to management chapter 2
burgelijk procesrecht
auto
Verplichte jaartallen HC2 duitsland
Introduction to management chapter 1
History
Finance riskseh
Health and social care
Biomolekylär strukturanalysBiomolekylär strukturanalys
Maths
IT level 3 UNIT 1
50 vragen
Real Estate Section5
Real Estate Section 4
Real Estate Section 3
Emma
testhihb
Real Estate Section 2
Real Estate Section 1
constitution test part 1
beat 18
beat 16 + 17
beat 13
AP Biology Test - Organic Molecules (Chapter 5)
Bio
beat 12
beat 11
beat 9 + 10
test bio 2
beat 5
DNA
beat 4
Histoire de l'architecturecours 5 à 8 - examen 2
beat 3
beat 2first scene
Psychologie exam semaine 8Questions sur la mémoire, stress, l'intelligence et les états de conscience :)
spanish
Physical and Cultural Anthropology
elements of a story
Earth Phase Final
Elements of art revisionArt elements revision for yearly exam 2023
speech
Morse Code- LettersLearning the individual letters of morse code
level of organisation
Bio 111 Lecture 13
atoms
Romeo&Juliet - Themes of the play
Romeo&Juliet - Language devices
해리퍼터해리퍼터와 마법사의 돌
Romeo&Juliet - setting
Romeo&Juliet - scene overviews of act 4
Romeo&Juliet - scene overviews of act 3
Romeo&Juliet - scene overviews of act 2
Romeo&Juliet - scene overviews of act 1
FREN 2F03 Quiz 1 Flashcards
Mid module 3
FREN 2F00 Questions
Sports
ImperialismImperialism cards
microbiology week 6
musculo
resistant materials y11 mocks
ww1,m/km/lm
P6 stadgars mening
OPTA 204(Visual Perception, Agnosia, Apraxia, Acalculia)
OPTA 215 ( Motor Speech Disorders: Dysarthria and Apraxia of Speech)
gs
UE6: droit partie 2
Jonctions communicantes
Duits Flashcards
germes
Jonctions d'ancrage
Jonctions serrées
Vocabulary
Généralités cellules
Basic Music 1Music theory
French speakingFocusing on the question and answer
P6 stadgar
Marketing Research
Chapter 35 Questions
verbe irrégulier
Chapter 35 Vocab
Révolution Française
Beco
Style on Q
Regulations and Manuals
The Aviation Workplace
history migration through time
cell organellesabout cells
HDD: Social action
HHD: Types of aid
HHD: Who work areas
HHD: SDG'S
substance-related disorders
Chapter 16 Questions
Theory of flight
Bio 105 Lecture 7
Digestive System
Introduction to AviationIntroduction to specific aviation terms and identify the main features of an aircraft.
Chapter 16 Vocab
dissociative disorders
Physiology of FlightEffects that Altitude, Pressure Changes and Lack of Oxygen have on the body. We will also look at what happens during aircraft decompressions.
Hus InteriörHus, inredning och interiör.
historyQuestions en géneral sur la révolte scientifique et celle des Lumières (17e-18e siècles)
Thermo Chem
Organic Chem
HHD: Sustainablity
KonstMålningar, teckningar, färger.
science
science
HHD: Global trends
Unit 9: Key Terms
Africanna Studies: Medieval Ghana , Mali 🇲🇱, and Songhai Empires III
It-grabbarna CCNA1
kemiska och fysikaliska mätemetoder
History WW1 Revision
AP Lang: Vocab Quiz
german flashcards theme 2
history 2 some people to know
Epithelial Cells
Première semaine - Embryo
Chapter 4 VocabThe great gastby vocab def
Chapter 6 VocabGreat Gatsby Vocab def
Animals
German wordsToets 1
specialised cell
disorders of childhood
body image & eating disorders
Protéines associées aux microfilaments d'actine
clubpremière experience club libertin
Project management mid term
HHD: how are countries classified
bysbysbysbysybs
development therory and applications thas 104
Chapter 10 Vocab
Chapter 10 Questions
schizophrenia
HHD: Aus dietary guildlines and health eating pyramid
HHD: funding, sustainabilty, access, equity of medicare, PBS, NDIS, PHI
Interview questions
BIOLOGIE-CHAPITRE 4
Chemistry 2.4
personality disorders
Chemistry 2.3
math
Chemistry 2.2
Ord.
pharmaceutical microbiology week 5
Chapter 6