Gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat is aangevoerd door ijs, water of wind.
Kracht die de aardkorst van binnenuit verandert.
Barst of scheur in de aardkorst.
Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten.
Gebergte dat is ontstaan door plooiing van stukken van de aardkorst.
Stollings- of afzettingsgesteente dat onder invloed van hoge druk en/of hoge temperatuur andere eigenschappen heeft gekregen.
Gebergte dat ‘pas’ enkele tientallen miljoenen jaar oud is
Gebergte dat enkele honderden miljoenen jaren oud is.
Kracht die de aardkorst van buitenaf verandert.
Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.
Puin dat ontstaat bij verwering.
Het uitschuren en afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.
Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs.
Koude periode waarin waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.
Koude periode waarin de gemiddelde temperatuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.
Korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.
Verzamelbekken van overjarige sneeuw, hoog in de bergen.
Het uiteenvallen van het gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert.
Gletsjerpuin aan de zijkant van een gletsjer.
Sediment dat onder het ijs ligt en dat achterblijft als de gletsjer smelt.
Verpulverd materiaal dat een gletsjer voor zich uit heeft geschoven en dat na het afsmelten van de gletsjer is blijven liggen.
Dal dat de vorm van een V heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een rivier.