Frans
l'école
de school
le collège
de middelbare school
la classe
de klas
l'élève
de leerling
le francais
Frans
l'anglais
engels
la biologie
biologie
les maths
wiskunde
le dessin
tekenen
la gym
gym
l'histoire
geschiedenis
la géographie
aardrijkskunde
le prof
de leraar
la prof
de lerares
le portable
de mobiele telefoon
pourquoi
waarom
aller
gaan
tomber
vallen
premier
eerste
sympa
aardig
nul, nulle
slecht
le matin
's ochtends
l'après-midi
's middags
la cantine
de kantine
la semaine
de week
le/la jeune
de jongere
la maison
het huis
le cours
de les
la langue
de taal
le sac à dos
de rugzak
je vais
ik ga
aimer
houden van
détester
een hekel hebben aan
commencer
beginnen
manger
eten
préférer
liever hebben
parler
praten, spreken
rentrer
naar huis gaan
porter
dragen
sévère
streng
génial
geweldig
tu es en quelle classe?
in welke klas zit je?
je suis en cinquième
ik zit in de eerste
tu as quelles matrières le mardi?
welke vakken heb je op dinsdag?
le mardi, j'ai histoire et anglais.
dinsdag heb ik geschiedenis en engels.
la récré c'est à quelle heure?
hoe laat is de pauze?
à six heures
om tien uur
quelle heure est-il?
hoe laat is het?
il est neuf heures et demie
het is half tien