herinnering; geheugen
meester
jongen; slaaf
wijn
zon
huis
naar huis
hand; groep
gezicht
hard
zacht
vragen
mengen
moeten
hebben; houden
bevelen
zitten
wegsturen; laten gaan
drinken
gaan; wijken
verzamelen; kiezen; lezen
voortgaan; verdergaan
teruggeven
opstaan
schrijven
brengen naar
plaatsen; (neer)zetten; (neer)leggen
gaan
daarheen; daarom; (+ comp.) des te
na; achter
hier (bijwoord)
daarna
eerst (bijwoord)
daar
toch
vriend
slaaf
tand
snel
snel (bijwoord)
rennen
tegemoet gaan
openen
meisje
geld
slaap
nacht
roepen; schreeuwen
zwijgen
breken
nog niet
leven
plaats
stad
dag
arm
denken; bedenken
waar; zodra; wanneer
onrecht
plank; schrijfplank
zoon
dochter
gezag; heerschappij
prijs; waarde
oude man
zelf
redden; bewaken; bewaren
een fout maken
verdedigen; beschermen
weggaan
gaan naar
zo; zozeer
toen; wanneer
wanneer
opdat niet, om niet te, om te voorkomen dat
als niet
meteen
oefenen
het hardlopen; koers
jongeman
goed
noodzakelijk
(het is) noodzakelijk
vellen; doden
dwingen; bijeenbrengen
leren
aanwezig zijn
daarna; vervolgens
uiteindelijk; kortom
zo
allerminst; helemaal niet
want; immers
karakter; talent
bezigheid; zaak
woord
mens; man
vader; moeder; ouder
angst
twee
zeker; betrouwbaar
slecht
veel
niemand
niets
zodanig; zo'n
verheugen; een plezier doen
lachen
voortdrijven; doen
ontbreken; afwezig zijn
maar
thuis
zelfs; ook
of
naar
tussen
intussen
zonder