opstaan
het verblijf/het oponthoud
letten op, zich houden aan (regels)
de buschauffeur
daar
binnen
daarginds
het ijsje
de ervaring
toestaan
de toestemming
beleven
de belevenis
bereiken
vroeg
barbecueën
op de heenreis
de hut
het eiland
de schoolreis
de mentor
de mentrix
klimmen
de medewerker
de lunch
naar een museum gaan
de museumgids (persoon en boekje)
nuttig
de plaats, het plein
de patat/friet
op tijd
op de terugreis
de stad
het snoep
anderhalf uur duren
het zakgeld
ruilen
onderweg
verdwalen
We zijn verdwaald.
een week geleden
terugkeren