Engels vocabulairy 4.1 t/m 4.4
add
toevoegen
boil
koken
chef
chef-kok
coconut
kokosnoot
cover
bedekken
cream
(slag) room
crunchy
knapperig
decorate
versieren
delisious
heerlijk
dish
gerecht
drop
laten vallen
fried
gebakken
recipe
recept
salad
salade
salmon
zalm
savoury
hartig
sell
verkopen
serve
serveren/opdienen
spicy
kruidig/pikant
stall
(markt) kraam
taste
proeven
tasty
smakelijk
atmosphere
sfeer
vook
reserveren / bestellen
chips
friet(jes)
dessert
toetje/ nagerecht
eat out
uit eten gaan
fancy
leuk vinden/ zin hebben in
good value
waar voor je geld
huge
enorm/ reusachtig
instead
in plaats (daar) van
main course
hoofdgerecht
meal
maaltijd
mention
zeggen/ noemen
portion
portie
pricey
prijzig
side dish
bijgerecht
starter
voorgercht
surprise
verrassing
take away
afhaalmaaltijd
take out
iemand mee uit eten nemen
waiter
ober
amount
hoeveelheid
cause
(goed) doel
chairity
liefdadigheid
chew
kauwen
crisps
chips
fast
vasten
generoue
gul/ vrijgevig
ice cube
ijsklontje
lie
liggen
liquid
vloeistof
mug
beker/mok
normally
gewoonlijk
plan
van plan zijn
promise
beloven
provide with
voorzien van
raise money
geld inzamelen
slice
plak(je) / snee(tje)
starve
honger lijden/ verhongeren
sofa
bank
suck
zuigen
bake
bakken
chop
(fijn) hakken/ (fijn) snijden
decide
beslissen
delivery
bezorging
fridge
koelkast
fry
bakken/ frituren
frying pan
koekenpan
heat
verhitten/ warm maken
home-made
zelfgemaakt/ huisgemaakt
next
daarna
order
bestellen
packet
pak(je)
pork
varkensvlees
pour
gieten/ (in) schenken
ready-made
kant-en-klaar
rice
rijst
saucepan
steelpan
smell
ruiken
sour
zuur
steak
biefstuk
try
proberen
washing-up
afwas