Duits
aan hebben
anhaben
dragen
tragen
eruitzien
aussehen
kunnen
können
moeten
müssen / sollen
leuk vinden
mögen
staan
stehen
weten
wissen
willen
wollen
willen (beleefd)
möchten
blond
blond
gekleurd
bunt
grappig
lustig
nieuw
neu
sportief
sportlich
te groot
zu grob
te klein
zu klein
bruin
braun
grijs
grau
groen
grün
oranje
orange
paars
viollet
aardig
nett
jong
jung
mooi
schön
heel erg
sehr
niet
nicht
de ring
der Ringe
de rok
der Rock
de schoen
der Schuh
de trui
der Pullover
de blouse
die Bluse
de bril
die Brille
de broek
die Hose
de capuchon
die Kapuze
het vest
die Jacke
het kapsel
die Frisur
de ketting
die Kette
de muts
die Mütze
de hoofddoek
das Kopftuch
de jurk
das Kleid
het oog
das Auge
het T-shirt
das T-Shirt
het uiterlijk
das Aussehen
het haar
die Haare
de oorbellen
die Ohrringe
de sokken
die Socken
de spijkerbroek
die Jeans