‘Van welke vader,’ zei ik, ‘is hij <afkomstig>, en van welke moeder?’ -
- '<Het is> nogal lang’, zei zij, ‘om uiteen te zetten;
maar toch zal ik <het> je vertellen.
Want toen Aphrodite geboren was, hielden de goden een feestmaal, zowel de andere <goden> als de zoon van Metis (Verstand), Poros (Vermogen).
Toen ze hadden gedineerd, kwam Penia (Armoede) om te bedelen, zoals te verwachten is wanneer er een feestmaal is, en bevond zich (was) rondom de deur(en). Poros, nu, dronken geworden van de nectar – want wijn was er nog niet – was de tuin van Zeus in gegaan (ptc. aor.), en sliep <daar>, zwaar geworden <van de drank>.
Penia, welnu, omdat ze ter compensatie van haar eigen gebrekkigheid van plan was om voor zichzelf een kindje te maken met (lett. uit) Poros, ging (praes. hist.) bij hem liggen en werd zwanger van Eros.
Daarom dan ook is Eros een volger en dienaar van Aphrodite geworden, omdat hij is verwekt tijdens haar geboortefeest, en tegelijkertijd omdat hij van nature een minnaar is met betrekking tot het mooie, en (omdat) Aphrodite mooi is.
Aangezien hij dus de zoon van Poros en Penia is, bevindt Eros zich in een zodanige toestand.
Ten eerste is hij altijd behoeftig, en verre van zacht en mooi, zoals de meesten denken, maar hard en smerig en blootsvoets en dakloos; hij ligt (ptc. praes., lett: liggend zijnde) altijd op de grond en is zonder bed, hij gaat slapen (ptc. praes.) bij deuren en op wegen in de open lucht, omdat hij de aard van zijn moeder heeft, <en is> altijd een huisgenoot van gebrek.
Maar volgens <de aard van> zijn vader, anderzijds, is hij gericht op de mooie en (de) goede dingen; hij is dapper (ptc. praes.) en voortvarend en energiek, een geduchte jager, die altijd enkele plannetjes smeedt, en begerig naar verstandigheid en daar goed in: hij streeft naar wijsheid (ptc. praes.) gedurende het hele leven, <en hij is> een geduchte goochelaar en een gifmenger en een sofist;
en hij is van nature niet als een onsterfelijke, noch als een sterfelijke, maar nu eens, op dezelfde dag, bloeit hij en leeft, wanneer hij goede omstandigheden treft, en dan weer sterft hij, maar hij komt weer tot leven door de natuur/aard van zijn vader, maar wat verworven wordt stroomt altijd weg, zodat Eros nooit gebrekkig is en ook niet rijk, en zich opnieuw in het midden bevindt (lett. is) van wijsheid en onwetendheid.