een persoon die het handelen van andere mensen in een organisatie op gang brengt en stuurt. en is verantwoordleijk voor resultaat van een afdeling en geeft leiding
de organisatieleiding die de taak heeft de ondernemng te besturen. Ook wel het managementteam genoemd
hiërarische niveaus waarop managers leidinggeven aan medewerkers.
verantwoordlijk voor de algehele leiding van de organisatie.
dit stuurt de activiteiten aan van uitvoerende medewerkers (kan bestaan uit meerdere niveaus)
afdelingschefs, deze ziten tussen de uitvoerende werknemers en het middenmanagement in
taken die op het terrein liggen van vooruitzien, voorspellen, plannen en organiseren
manager die verantwoordelijk is voor een activiteit die binnen een organisatie verricht moeten worden
verantwoordelijk voor alle activiteiten binnen het organisatorische gedeelte (directeur)
minder managementniveaus binnen een organisatie
de manager geeft leiding aan medewerkers en is verantwoordelijk voor de voortgang van het resultaat
informatie is nodig voor het te kunnen besturen van de onderneming. daarom zou de mananger hele tijd op de hoogte gehouden moeten worden.
aan de hand van informatie en persoonlijke contacten zal de manager de SWOT vertalen in beslissingen
Als je een manager bent voor de overheid
verantwoordelijk voor de uitvoering die ze krijgen van het bestuur
een keuzeproces en een menselijke activiteit
een probleem dat een geprogrammeerde besluitvorming nodig heeft
1. Volkomen zekerheid (laten drukken van studieboeken)
2. Beperkte zekerheid (doelstelling is duidelijk, maar exacte uitkomst nog niet (verkoopcijfers uit het verleden gebruiken)
3. beperkte onzekerheid (situatie waarbij de alternatieven nauwelijks voorspeld kunnen worden)
4. Volkomen onzekerheid (onduidelijke doelstellingen en onvoorspelbaarheid)
Een bekend propbleem, bijvoorbeeld een ziekmelding, medewerker heeft hiervoor een routineaanpak (voorgeprogrammeerd systeem)
Nieuwe problemen En worden opgelost door hogere niveaus van een organisatie (voorbeeld ontwikelingen van een nieuw product)
hierbij komt als eerste het probleem naar voren en eindigt met het kiezen van een alternatief
als er een afwijking onstaat tussen de gewenste situatie en de werkelijke situatie
Het opstellen van criteria en het bestuderen van de gevolgen van de verschillende alternatieven
centralisatie en formaliteit
er is sprake van een informele en gecentraliseerde besluitvorming. 1 persoon neemt de beslissingen
beslissingen komen voort uit de regelgeving en niet het gevolg zijn van bewust gemaakte keuzes. en is geformaliseerd. (staat vernieuwingen in de weg
dit is geformaliseerd en gedecentraliseerd.
dit is gedcentraliseerd en heeft een informeel karakter. geen duidelijk begin/eindpunt. Voordeel is flexabiliteit. nadeel effectiviteit
1. Creativiteit (brainstorming)
2. Medezeggenschap
3. Ondernemingsraden/vergadertechnieken.
4. Onderhandelen
5. Macht
6. Stijl van besluit nemen
1. Empathize
2. Define
3. Ideate
4. Prototype
5. Test
Antennerol ( zoveel mogelijk informatie uit de externe, maar oook interne omgeving probeert te halen.
4
informatie analyseren en interpreten en deze weer door distribueren aan andere organisatieleden
Als een manager informatie vertrekt aan de belangroepen buiten de organisatie. zoals klanten of de pers
bepalen van de strategie aan de hand van de organisatie aan de hand van het totaalbeeld van de organisatie
informatie waarin de relatie met de omgeving tot uitdrukking komt. wat gaaat over beslissingen van de middelange termijn. (informatie over concurrenten)
informatie waarbij de relatie wordt gelegd met de besturing van de interne organisatie. (bedrijfskosten of productinformatie)
hierbij wordt de relatie gelegd met de primaire processen in de organisatie. zoals productie of transport of verkoop
een samenstel van componenten zoals mensen, machines en activiteiten
1. Beloningsmacht
2. Afgedwongen macht ( straffen)
3. Legitieme macht (erkent de macht van manager)
4. expertisemacht (via kennis)
5. Referentiemacht (charisma)
1. Leiderschapindeling op basis van inspraak en besissingsbevoegdheid van de medewerer
2. X-Y-theorie
3. Leiderschapsdiagram
4. Driedimensionaal leiderschap?
5. Situationeel-afhankelijk leiderschap
6. Situationeel leiderscahp
7. transformationeel leiderschap
8. zelfleiderschap
9. agile leiderschap
10 nieuw relatiegericht leiderschap
11 adaptief leiderschap
12. Dialogisch leiderschap
3 basisstijlen Autoritair, participair en democratisch
X is ondergeschikt en eenrichtingsverkeer
Y is meer kenmerken van inspraak en zeggenschap
twee dimensies: zorg voor mensen (relatiegerichtheid)
zorg voor productie (taakgerichtheid)
Aandacht voor product
Aandacht voor de mens
Effectiviteit
Tolereert fouten
stuurt en coacht
goede communicatieve en emphatische vaardigheden
aanpassen
bewust zijn waar het gesprek over gaat en of dit overeen komt met de bedoeling
dat morgen alles anders zou zijn (jonge managers)
ondernemend management
op een bepaalde manier aandacht geven, doelbewust