0-250
divitiae
divitiarum,v de rijkdom
gaudium
gaudii,o de vreugde
imperium
imperii,o de heerschapij, het opperbevel, het rijk
aureus
~a~um gouden
inimicuus
~a~um vijandig
iniquus
~a~um ongelijk, oneerlijk
civitas
civitatis,v het brugerrecht, de stad
damnatio
damnationis,v de veroordeling
facultas
facultatis,v de mogelijkheid
multitudo
multitudinis,v de menigte
tempus
temporis,o de tijd, het moment
aditus
aditus de toegang
casus
casus de voorval, de val, het toeval
conspectus
conspectus het zicht
cursus
cursus de loop, de koers
exitus
exitus de uitgang, de afloop
motus
motus de beweging, de onrust
usus
usus het gebruik, de ervaring
utilis
+dat ~,utile,utlilis nuttig
propter
+acc voorzetsel wegens
de
+abl voorzetsel van, over
inferus
~a~um laaggelegen
invitus
tegen jouw zin, tegen mijn zin
superus
~a~um hooggelegen
validus
~a~um krachtig,sterk
potens
~,~,potentis machtig
fieri,fio
factus sum worden,gebeuren, gamaakt worden
nondum
bijwoord nog niet
rursum
bijwoord opnieuw
vitium
vitii de ondeugd, het gebrek
honestus
~a~um hoogstaand,eervol, geëerd
prior
prius,prioris
fides
fidei het vertouwen, de trouw
iudicare
~o iudicavi, iudicavitum oordelen
pertinere
pertinui,- zich uitstrekken, betreffen
premere
~o pressi, pressum drukken, neer drukken
parum
bijwoord onvoldoende
satis
bijwoord genoeg, nogal
potestas
potestatis,v bevoegdheid, de macht
copia
copiae,v de hoeveelheid, de gelegenheid
copiae
copiarum de troepen
par+dat
~,~paris gelijk aan, opgewassen tegen
praebere
~eo praebevi,praebetum aanbieden, tonen
confidere
,o+dat confidi,confitum vertrouwen
crederer
o+dat credidi, creditum geloven, vertrouwen, toevertouwen
contendere
o+dat contendi, contentum geloven, vertrouwen, toevertrouwen
fundere
o fudi, fusum gieten, verspreiden
occurrere
o+dat occurri,occursum tegemoet lopen , ontmoeten
sententia
sententiae,v de uitspraak, de mening
callidus
~a~um sluw
iudex
iudecis,m de rechter
avis
avis,v de vogel
melior
melius, melioris beter, nogal goed
optimus
a,um beste, zeer goed
peior
peius, peioris slechter, nogal slecht
pessimus
a,um slechtste, zeer slecht
maior
maius, maioris groter, nogal groot
maximus
a,um grootste, zeer groot
minor
minus, minoris kleiner, nogal klein
minimus
a,um kleinste, zeer klein
plures
plura, plurium meer, nogal veel
plus
bijwoord meer
plerique
pleraeque,pleraque de meeste
plerumque
bijwoord meetal
plurimi
ae,a zeer veel