TP NL
Laisser
laten - liet - lieten - gelaten
Venir
komen - kwam - kwamen - gekomen
Choisir
Kiezen - koos - kozen - gekozen
Donner
Geven - gaf - gaven - gegeven
Aller
Gaan - ging - gingen - gegaan
tenir / garder
houden - hield - hielden - gehouden
grimper
klimmen - klom - klommen - geklommen
marcher
lopen - liep - liepen - gelopen
etre couché
liggen - lag - lagen - gelegen
acheter
kopen - kocht - kochten - gekocht
Pouvoir
Kunnen - kon - konden - gekund
rire
lachen - lachte - lachten - gelachen
lire
lezen - las - lazen - gelezen
reçevoir
krijgen - kreeg - kregen - gekregen
avoir
hebben - had - hadden - gehad
pendre
hangen - hing - hingen - gehangen
manger
eten - at - aten - gegeten
plonger
duiken - dook - doken - gedoken
boire
drinken - drank - dronken - gedronken
commencer
beginnen - begon - begonnen - begonnen
amener
brengen - bracht - brachten - gebracht
penser
denken - dacht - dachten - gedacht
comprendre
begrijpen - begreep - begrepen - begrepen
aider
helpen - hielp - hielpen - geholpen
visiter
bezoeken - bezocht - bezochten - bezocht
casser
breken - brak - braken - gebroken
faire
doen - deed - deden - gedaan
porter
dragen - droeg - droegen - gedragen
rester
blijven - bleef - bleven - gebleven
porter
dragen - droeg - droegen - gedragen