gezant, onderbevelhebber
daarheen, des te
karakter, aanleg
rijkdom, macht
1. alle
2. allen, alles
voordelig zijn
vandaar, van toen af
rij, stoet
ijzer, zwaard
spreken
kinderen
het aanstormen, aanval
verrichten, (se) zich betonen
slaglinie
oordelen
zoals, alsof
jongeman
ver, verreweg
golf
iets
verzorgen, bebouwen, vereren
kust
menen
losmaken, betalen
met moeite, nauwelijks
prijzen
of
veilig
verliezen
te weten komen, leren kennen
weten, kennen
wild, woest
hoe groot, zo groot als
gedaan krijgen
blijven, te wachten staan
mening
uitspraak, zin
spoedig
bescherming, garnizoen
rots
hulp, hulptroepen
plaatsen op, opleggen
moord, slachtpartij
opnieuw
nemen
beginnen
wegens
wensen
immers
gesprek
zoeken, vragen
aanraken, gebeuren met
zo(zeer)
initiatiefnemer, zegsman, bron
schaden, kwaad doen
bewoners van de onderwereld
sluiten
helpen
het doet (me) plezier
redevoering
lof, roem
ontstaan, opgaan
afhouden, verhinderen