18.6 Planten, bloemen en bomen
de plantengroei, de vegetatie
la vegetación
de flora
la flora
gevarieerd, afwisselend
variado
variada
de plant
la planta
planten
plantar
wild
silvestre
de paddenstoel
la seta
het zaad, het zaadje
la semilla
de wortel
la raíz
drogen, opdrogen, uitdrogen
secar
de tak
la rama
het blad, het vel papier
la hoja
de stam
el tronco
hol, leeg
hueco
hueca
de bloem
le flor
het boeket, de bos bloemen
el ramo de flores
de roos
la rosa
de rozenstruik
el rosal
de geranium
el geranio
de anjer
el clavel
de tulp
el tulipán
de margriet
la margarita
het madeliefje
la margarita silvestre
de sering
la lila
de violier
el alhelí
de boom
el árbol
de vrucht
el fruto
de korst, de schil, de schors
la corteza
de schil, de schaal, de dop
la cáscara
de korrel, de pit, het graan
el grano
de (grote) pit
el hueso
het pitje, het zaadje
la pepita
vrucht-, vruchten-, fruit-
frutal
de fruitboom
el árbol frutal
de sinaasappelboom
el naranjo
de amandelboom
el almendro
de appelboom
el manzano
de citroenboom
el limonero
de bananenboom
el platanero
el banano
el bananero
de mangoboom, de mango
el mango
de papaya
la papaya
de vijg
el higo
de vijgenboom
la higuera
de olijfboom
el olivo
de dennenboom, de pijnboom
el pino
het pijnbomenbos, het dennenbos
el pinar
de kurkeik
el alcornoque
de palmboom
la palmera
de kokosnoot
el coco
de cacao, de cacaoboon, de cacaoboon
el cacao
het suikerriet
la caña de azúcar
de cactus
el cactus
eetbaar
comestible
het graan, de granen
los cereales
de tarwe, het graan
el trigo
de gerst
la cebada
de rogge
el centeno
de haver
la avena
de mais
el maíz
de zonnebloem
el girasol
de biet
la remolacha
het kruid, het gras
la hierba
het grasveld, het gras
el césped
de weide
el prado
de klaver
el trébol
het stro
la paja
het bosje, de struik
la mata
het struikgewas, het kreupelhout
el matorral
de braam, de braamstruik
la zarzamora
de moerbei
la mora
de laurier, de laurierboom
el laurel
de rozemarijn
el romero