Duits
abfahren
vretrekken
vertekken
abfahren
ik heb geen idee
Ich habe keine Ahnung
de excursie, de excursies
der Ausflug, die Ausflüge
de boom, de bomen
der Baum, die Bäume
geliefd, populair
beliebt
de bloem
die Blüme
einverstanden
mee eens
ik ben het er mee eens
Ich bin einverstanden
de inwoner, de inwoners
der Einwohner, die Einwohner
de vakantie
die Ferien
de vakantie duurt maar kort
Die Ferien dauern nur kurz.
in de vakantie
in den Ferien
de rivier, de rivieren
der Fluss, die Flüsse
vriendelijk
freundlich
lelijk
hässlich
de hoofdstad
die Hauptstadt
het vaderland
die Heimat
in mijn vaderland
in meiner Heimat
het land, de landen
das Land, die Länder
het landschap
die Ländschaft
leven
leben
de mensen
die Leute (mv)
de zee, aan de zee
das Meer, am Meer
de buurman, de buurmannen,buren
der Nachbar, die Nachbarn
de buurvrouw, de buurvrouwen
die Nachbarin, die Nachbarinnen
Nederland is mooi
Die Niederlande (mv) sind schön
in Nederland
in den Niederlanden
de Nederlander, de Nederlanders
der Niederländer, die Niederländer
de Nederlandse, Nederlands
die Niederländerin, niederländisch
het meer, bij het meer
der See, am See
de bezienswaardigheid
die Sehenswürdigkeit
de bezienswaardigheden
die Sehenswürdigkeiten
sinds
seit
seit
sinds
leuk
toll
toll
leuk
verschieden
verschillend
verschillend
verschieden
welkom
willkommen
het noorden, in het noorden
der Norden, im Norden
het oosten, in het oosten
der Osten, im Osten
het zuiden, in het zuiden
der Süden, im Süden
het westen, in het westen
der Westen, im Westen
bewolkt
bewölkt
de duitser, de duitsers
der Deutsche, die Deutschen
de duitse
die Deutsche
de uitnodiging, de uitnodigingen
die Einladung, die Einladungen
vroeg
früh
het onweer
das Gewetter
das Gewetter
het onweer
de hagel, hagelen
der Hagel, hageln
hopelijk
hoffentlich
de bioscoop
das Kino
naar de bioscoop gaan
ins Kino gehen
het café
sas Lokal, die Kneipe
de kroeg
die Kneipe
de mist, mistig
der Nebel, neblig
saai
Langweilig
de Oostenrijker, de Oostenrijkers
der Österreicher, die Österreicher
de regen, regenen
der Regen, regnen
de sneeuw, sneeuwen
der Schnee, schneien
mooi
schön
vreselijk
schrecklich
de Zwitser, de Zwitsers
der Schweizer, die Schweizer
de zon, zonnig
die Sonne, sonnig
laat
spät
het strand, op het strand
der Strand, am Strand
de toerist, de toeristen
der Tourist, die Touristen
afspreken
sich treffen
we spreken in de bioscoop af
Wir treffen uns im Kino.
wandelen
wandern
het weer
das Wetter
de wind
Der Wind
de krant, de kranten
die Zeitung, die Zeitungen
in de krant
in der Zeitung