Latijn les 26 Pistrina
finis, ?
fines - 1 grens, einde
2 mv gebied
perpetuus, -a, -um
voortdurend
orbis, ?
orbes - kring, cirkel
meminisse (pf)
1 +aci zich herinneren dat
2 +gen zich (iets) herinneren
iuventus, ?
iuventutis - jeugd
agere, (+pf?)
egi - 1 leiden, voeren
2 doen
procul
ver, in de verte
praeterire (+pf?)
praeterii - voorbijgaan
censēre
van mening zijn
ignotus, -a, -um
onbekend
villa
landgoed
pervenire (+pf?)
perveni - aankomen
egēre + ?
abl - nodig hebben
animal, ?
animalia - dier
officium
plicht, taak
amplus, -a, -um
1 ruim, groot
2 belangrijk
committere (+pf?)
commisi - toevertrouwen
frumentum
graan
premere
drukken (op)