Utilisateur
Doel: Bevorderen van maatschappelijke verandering/ontwikkeling en sociale cohesie. Bevrijden van mensen uit onderdrukking en hen ondersteunen in bellemerende situaties.
Principes:
-sociale rechtvaardigheid
-mensen rechten
-collectieve verantwoordelijkheid
-respect voor diversiteit
-Social casework: perspectief van de client kwam centraal te staan.
-Sociaal group: het werken met clienten in groepen.
-Community (opbouwwerk): mensen betrekken bij gemeenschap.
Verzorgingsstaat werd te duur, in de particpatiesamenleving zorgt burger voor eigen geluk en benadert eerst eigen netwerk voor hulp. Sociaal werkers gaan meer aan de slag met netwerken van client, en nemen stap terug en komen wat later in beeld.
Indeling van de samenleving in verschillende lagen.
Bv: opleidingsniveau, sekse, etc.
Het verschuiven van iemands status/positie op de 'sociale ladder'.
De verschillen/tegenstellingen die tussen groepen bestaan binnen de samenleving.
Tegenstellende belangen die bestaan/onstaan tussen groepen wat vaak onstaat door schaarste.
Segregatie is de scheiding tussen groepen.
-Sociale: wanneer mensen alleen omgaan met anderen uit hun eigen groep. Er is nauwelijks menging van de verschillende bevolkingsgroepen.
-Ruimtelijke: mensen/groepen met verschillende achtergronden wonen niet in dezelfde buurt/ruimte.
Wanneer macht en geld niet gelijk zijn verdeeld en mensen niet dezelfde kansen krijgen.
Simpel gezegd worden rijken nog rijker en armen nog armer. Dit komt vanwege hun 'initial start(ing) point/lijn'.
Men kan niet meer volwaardig deelnemen aan de samenleving (vanwege bepaalde factoren zoals bv armoede).
Het is een schandvlek of brandmerk dat aan een bepaald persoon/groep word gekoppeld.
Het laten zien van status door het aankopen van luxe producten. 'Buy rich look rich'. Laten zien dat je genoeg geld hebt om te verkwisten.
Wanneer sociale positie(s) van generatie op generaties worden doorgegeven.
Openheid/tolerantie voor verschillende culturen/groepen/ideen, enz. vanwege het geloof dat iedereen gelijk is en behoort tot een groep.
Samenlevings model waarin de sociale positie van een individu afhangt van hun 'merits' ofwel hun vaardigheden/kennis en wat zij daarmee (kunnen) doen.
Hoe meer 'kapitaal' dat iemand bezit, hoe hoger hun sociale positie is.
Deze kapitalen zijn verdeeld over verschillende flakken.
-Cultureelkapitaal:waar men bij hoort/past.
-Economischkapitaal:dit houdt in opleiding, beroep, inkomen en financieel vermogen.
Sociaalkapitaal:wie je kent, het netwerk van een individu.
Als het sociaalkapitaal in een samenleving hoog is of toeneemt, zal het vetrouwen, de veligheid en de sociale cohesie ook hoog zijn of toenemen.
Wanneer de samenstelling in de samenleving of een buurt divers is
gaan mensen zich terugtrekken en doen minder contacten op wat de sociale cohesie belemmert.
Bonding:verbroedering binnen een homogene groep.
Bridging:bruggen en connecties bouwen naar andere groepen.
Linking:de mate waarin individuen relaties opbouwen met instellingen/personen die relatieve macht over hen hebben.
Sterke banden:emotionele steun en groepsbindingen. Deze banden liggen dichter bij het individu.
Zwakke banden:groter bereik en van belang voor ondernemingen of sociale verbanden.
Bv: vrienden vs kennissen.
Hoe meer 'zwakke connecties', hoe meer invloed en informatie je kan verwerven voor eigen belang.
Habitus=habit=gewoonte.
Onze habitus word gevormd door onze waarden, normen en voorkeuren die wij ontwikkelen door onze ervaringen.
Deze worden ook beinvloed door de sociale klasse waar een individu zich in bevindt.
Ook word een groot deel van de 'cultuur' bepaalt door de dominante/elite klasse.
Men blijft ook meestal in dezelfde klasse te blijven waarin zij geboren zijn.
Onze persoonlijke identiteit word gevormd door al onze verschillende eigenschappen wat ons uniek maakt. Ook wat wij kenmerkend van onszelf vinden en welke eigenschappen wij belangrijk vinden, wordt bepaald door de omgeving waarin we ons bevinden.
Allen zijn wij lid/deel van verschillende groepen op verschillende vlakken/niveaus.
Bij groepen horen ook bepaalde eigenschappen/kenmerken, wat ons aantrekt tot die groep en waarom wij deel (willen) zijn van die groep.
De eigenschappen van de groep kunnen ook een symboolwaarde krijgen= wat de groep verschilt/onderscheid van een andere groep.
Nationale identiteit is vaak 'toevallig' ontstaan. Je geboorteplaats bepaalt je nationale identiteit en hier heb je geen invloed op. Dit vormt ook weer een collectieve identiteit.
Het kan zorgen voor wij-zij denken.
Ook is het de vraag of je zelf deel bent van de collectieve identiteit of dat je in de groep geplaats word door je eigenschappen/kenmerken.
Dit kan leiden tot minder (zelf)vertrouwen en verbondenheid--> omdat je het gevoel hebt dat je anders bent.
Individuen maken keuzes op basis van cultuur-->want daar hangt een 'leefstijl' aan vast.
Door middel van leeftsijl laat men zien tot welke groep/sociale klasse of positie zij behoren.
Nu is er meer keuze(vrijheid) dan vroeger om deel te kunnen maken van een collectieve identiteit--->dit komt door de tertiairisering van NL en het belang voor onderwijs.
Je kiest nu meer zelf je (collectieve)/identiteit en wat je belangen en behoeftes zijn=keuzebiografie.
Ieder individu beschikt meerdere 'deelidentiteiten'. Deze staan niet los van elkaar en zijn ook van invloed op elkaar.
Men is ervan bewust dat individuen kunnen 'afwijken' van de 'norm' vanwege hun 'deelidentiteiten', dat die elkaar beinvloeden, en dat dat iemands positie in de maatschappij kan bepalen.
Als social worker moet men de totaliteit van iemands identeit meenemen in hun gedachten, benadering en behandeling meenemen.
Kijk naar het hele plaatje=caleidoscopische benadering.
Groepen mensen die worden uitgesloten, in hun eigen kracht zetten om zo deel te kunnen maken van de maatschappij en om handelingsvrijheid te verwerven.
Maar waarom:
-zorgt voor een sense van belonging
-zonder dwang mee kunnen laten doen
-uitsluitingsmechanismen doorbreken
In hoeverre bepalen mensen zelf en in hoeverre word het bepaald door de maatschappelijke verhoudingen
-->er zijn altijd keuzes die je zelf maakt en keuze die voor je gemaakt worden--> hoe meer er voor iemand word bepaald--> hoe meer vervreemding.
-->mensen hebben de behoeftes om eigen keuzes te kunnen maken
Door:
-persoonlijke strategieën en betekenisgeving
-co-learning
-professionele ondersteuning
-maatschappelijke facilitering
Disempowerment betekent dat je iemand uit hun kracht kan halen. Dit kan bewust of ook soms onbewust gedaan worden.
BV: Een SW heeft/gebruikt macht om de client te beinvloeden maar geeft te veel sturing, waardoor de client niet daadwerkelijk in hun eigen kracht komt te staan=in deze situatie is er dus sprake van disempowerment.
Dit is wanneer een
niet-dominante groep niet mengt met de dominante groep(outgroup), maar ook weinig mengen met anderen van hun eigen groep(ingroup).
Dit gebeurt wanneer een al gemarginaliseerde groep opnieuw gemarginaliseerd wordt--> daarom: 're'-marginalisatie.
Deze remarginalisatie vind bv plaats wanneer op een partenalistische manier hulp word verleend aan de gemarginaliseerde groep. Er vind dan vaak veel sturing in die verleende hulp plaats, wat de groep disempowered.
-->door deze 'mislukte hulpverlening' trekken zij zich terug uit die hulpverlening en opnieuw in een verslechterde sociale positie.
Quote: 'Give a man a fish and you feed him for a day. Teach a man how to fish and you feed him for a lifetime.'
Dit word bepaald en uitgevoerd door 3 bestuurslagen in NL:
land->provincie->gemeenten.
Via centrale wetgeving worden bestuurslagen verteld wat ze moeten doen en hier moet aan gehouden worden.
-->er is sprake van autonomie: gemeenten hebben de bevoegdheid om bepaalde zaken naar eigen inzicht in te vullen.
-->hierdoor onstaan er verschillen tussen gemeentes op verschillende vlakken.
Omdat gemeentes zelf invulling kunnen geven op bepaalde zaken, kunnen gemeentes (erg) verschillen.
-->de ene gemeente handelt een probleem anders dan de ander.
Een gemeente kan ook te kleinschalig zijn om een bepaald dilemma zelf op te lossen.
Ook door het matheuseffect kan het sociaal beleid niet werken. Rijken worden rijker, armen worden armer.
-->rijken weten ook beter gebruik te maken van de aanwezige faciliteiten en armen schamen zich vaak ook om hulp te vragen.
Wanneer een probleem uit de hand loopt kunnen gemeentes hierin samenwerken--> door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden & regiovorming.
Nadeel: het botst met de democratische legitimiteit; gekozen gemeenteraden hebben geen grip op deze samenwerkingen.
1.leden van de zij-groep moeten in staat zijn om de bestaande vooroordelen en stereotypen te weerleggen.
2.contact moet worden ondersteund door een autoriteit en gelijkheid bevorderende normen.
3.gelijke status van de twee groepen tijdens het contact.
4.het contact vindt plaats tussen individuen onderling.
5.contact moet iets positiefs opleveren.
6.ze moeten samenwerken aan hetzelfde doel.
Caritas=liefdadigheid.
Dit werd voornamelijk gedaan door de 'gegoede/adelijke' burger zodat zij hun plekje in de hemel konden garanderen.