spaans pww
hola
hallo
buenos dias
goedemorgen
buenas noches
goedeavond
buenas tardes
goedemiddadg
me llamo
mijn naam is
el horario
het lesrooster
los deberes
het huiswerk
el bolígrafo
de balpen
el libro
het boek
el borrador
de bordenwisser
el abuelo
de opa
el teléfono
de telefoon
el padre
de vader
el diccinaro
het woordenboek
el hermano
de broer
el día
de dag
el compañero
de klasgenoot (manelijk)
el cuaderno
het schrift
el lapiz
het potlood
la hermana
de zus
la mochilla
de rugzak
la regla
de liniaal
la compañera
de klasgenoot (vrouweljik)
la pizarra
het schoolbord
la messa
de tafel
la abuela
de oma
la hora
het (les) uur
la unidad
het hoofdstuk
la madre
de moeder
viernes
vrijdag
jueves
donderdag
dinsdag
martes
maandag
lunes
por favor
alstjeblieft/ alstublieft
segundo /-a
de tweede
trecer/-a
de derde
?quién es?
wie is?
gracias
dankuwel/dankjewel
?de dónde eres?
waar kom je vandaan?
y
en
?dónde vives?
waar woon je?
primero/-a
eerst
?como estas?
hoe gaat het met je?
hola
hallo
mi nombre es
mijn naam is
cuatro/-a
vierde
domingo
zondag
mierocles
woensdag
yo soy
ik ben
sábado
zaterdag
quinto/-a
vijfde
como te llamas
hoe heet je
tengo.... años
ik ben....jaar oud
?qué tal?
hoe gaat het?
estoy bien/mal/regular
het gaat goed/ slecht/ gemiddeld
?quántos años tienes?
hoe oud ben je?