bleven
deden
dronken
aten
gingen
gaven
hadden
kozen
keken
kwamen
kochten
kregen
konden
lieten
lazen
lagen
moesten
mochten
reden
schreven
sliepen
spraken
stonden
vielen
verloren
vertrokken
vonden
zongen
was/waren
zwommen
draaide
speelde
droeg
dacht
zag
bracht
was
stand op
liet nit
maakten
wilde/wou
was blafte
wachtte