9.1: Gereedschap
het apparaat, het werktuig
el aparato
funcioneren, werken
funcionar
de machine
la máquina
technisch
técnico
técnica
improviseren
improvisar
de batterij
la pila
de accu, de batterij
la batería
de zaklamp
la linterna
het gereedschap
la herramiente
de sleutel
la llave
de Engelse sleutel
la llave inglesa
de schroevendraaier
el destornillador
de tang
las tenazas
de nijptang
los alicates
de hamer
el martillo
de beitel
el cincel
de pikhouweel
el pico
de schop
la pala
de hark
el rastrillo
de spade, de schop
la laya
het kapmes
el machete
het zakmes
la navaja
de spijker
el clavo
de schroef
el tornillo
de moer
la tuerca
de ijzerhandel
la ferretería
de lijm
la cola
plakken, kleven
pegar
schuren, afschuren
lijar
het schuurpapier
el papel de lija
het touw, het snoer
la cuerda
de zak
el saco
het net, het visnet
la red